les 9 Wat zijn de kosten?

Wat zijn de kosten?
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Wat zijn de kosten?

Slide 1 - Diapositive

JS 3.1
svdv 9.1
EM 4.1
sk 6.1

weet jij wat je telefoon, sneakers of broek kosten?

Slide 2 - Diapositive

aandachtsrichter

dus niet de prijs de zij ervoor betalen maar wat de producent aan kostprijs kwijt is.

Premium smartphones (zoals een iPhone of Samsung Galaxy): De productiekosten voor deze toestellen liggen meestal tussen de €200 en €400, afhankelijk van de componenten (zoals de camera, het scherm, de processor en de batterij).

Merken zoals Levi’s of Diesel: De productiekosten voor deze broeken liggen doorgaans tussen de €20 en €50 per broek.

Merksneakers (bijvoorbeeld Nike, Adidas): De productiekosten voor deze schoenen liggen vaak tussen de €25 en €50 per paar, maar dit kan oplopen voor modellen met hogere productiekosten door innovaties of materialen.
 Wat zijn de kosten?
In deze les leer je:
  • welke productiefactoren bedrijven gebruiken om waarde toe te voegen
  • wat het verschil is tussen vaste en variabele kosten
  • hoe je de kostprijs van een product berekent
  • hoe je de consumentenprijs berekent

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Productiefactoren en de beloning
Om te produceren heb je productiefactoren nodig.
Iedere productiefactor heeft zijn eigen beloning.
Combineer de productiefactoren met de beloningen.


Arbeid
Kapitaal
Natuur
Ondernemerschap
Loon
Rente of huur
Pacht
Winst

Slide 4 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

productiefactoren
Kapitaal 

Arbeid 

natuur

Ondernemerschap

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Toegevoegde waarde
= de extra waarde die ontstaat als een bedrijf 
    een product bewerkt
€ 35 - € 10 = € 25

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Kapitaalintensief versus Arbeidsintensief
Kapitaalintensief
Kapitaalintensief bedrijf:
een bedrijf waarin machines het grootste deel van de productie verzorgen.
Arbeidsintensief
Arbeidsintensief bedrijf:
een bedrijf waarin mensen het grootste deel van de productie doen.

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is investeren?
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen, zoals machines, gereedschappen of gebouwen.
Doel is om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren.

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Investeren leidt tot afschrijving

Afschrijving = waardevermindering van een kapitaalgoed



                                       

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Investeren leidt tot afschrijving

Afschrijving = waardevermindering van een kapitaalgoed



                                       
                                               aanschafprijs - restwaarde
 Afschrijving per jaar = --------------------------------------
                                                 aantal gebruiksjaren

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Investeren leidt tot afschrijving

Afschrijving = waardevermindering van een kapitaalgoed



                                       
                                               aanschafprijs - restwaarde
 Afschrijving per jaar = --------------------------------------
                                                 aantal gebruiksjaren
Voorbeeld: je koopt een bestelbus met een waarde van 17.800 euro. De bus ga je 5 jaar gebruiken. Bij inruil krijg je nog 3500 euro voor je bestelbus terug. Wat is de afschrijving per jaar? 

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

 veranderen (voorlopig)  
 niet als je meer of   minder gaat produceren
veranderen als je 
meer of minder 
gaat produceren
Vaste kosten
Variabele kosten
Voorbeelden
huur, rentekosten, 
personeel? vast
Voorbeelden
grondstoffen, 
personeel? flex

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Kostprijs per product =
(vaste kosten + variabele kosten) ÷ aantal producten
Voorbeeld:

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Kostprijs per product =
(vaste kosten + variabele kosten) ÷ aantal producten
Voorbeeld: In een broodfabriek worden 305.000 broden per jaar gebakken. De variabele kosten zijn € 423.000 en de vaste kosten zijn € 344.000. Bereken de kostprijs.
(344000 + 423000) : 305000 = € 2,51

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe komt het dat de kostprijs van 
een product daalt, 
als de totale productie toeneemt?
onjuist
A
 omdat de variabele kosten dan verdeeld  
 worden over meer producten
juist
B
 omdat de vaste kosten dan verdeeld  
 worden over meer producten

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Van kostprijs naar verkoopprijs naar consumentenprijs
    Inkoopprijs (of kostprijs)
    Brutowinstopslag
+ -----------------------------------
    Verkoopprijs
    BTW
+ -----------------------------------
    Consumentenprijs
de verkoper hanteert een brutowinstmarge, bijv. 40% van de inkoopprijs
9% of 21% van de verkoopprijs

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions



    inkoopprijs               100%
    brutowinstmarge     25%
+ ------------------------------------------
    verkoopprijs             125%





    100%    verkoopprijs
       21%    btw
  ------------------------------------------ +
     121%    consumentenprijs
Let op:

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions



    inkoopprijs               528
    brutowinstmarge    132
+ ------------------------------------------
    verkoopprijs             660





    660         verkoopprijs
    138,60    btw 21%
  ------------------------------------------ +
     798,60  consumentenprijs
Let op:

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

check out

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

welke productiefactoren bedrijven gebruiken om waarde toe te voegen

ja
nee
ik moet hier nog meer mee oefenen

Slide 20 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

wat het verschil is tussen vaste en variabele kosten

ja
nee
ik moet hier nog meer mee oefenen

Slide 21 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

hoe je de kostprijs van een product berekent

ja
nee
ik moet hier nog meer mee oefenen

Slide 22 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

hoe je de consumentenprijs berekent


ja
nee
ik moet hier nog meer mee oefenen

Slide 23 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions