Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Welkom bij economie
Leg je boek op tafel
Slide 1 - Diapositive
Dit gaan we vandaag doen
Dit leer je nu
Doen
Terugkijken
Wat gaan we vandaag doen?
Herhalen leerdoelen 1.3
Huiswerk bespreken
Uitleg 1.4 en oefenen
Zelf oefenen
Afronden
Huiswerk
Slide 2 - Diapositive
Leerdoelen 1.3
Sta je sterk als consument?
Wat weet je nog van??.
kun je uitleggen hoe consumentenorganisaties jou als consument kunnen helpen
weet je hoe je een vergelijkend warenonderzoek gebruikt
kun je uitleggen hoe de overheid jou als consument beschermt met wetten
kun je uitleggen wat garantie is
kun je een gemiddelde berekenen
Slide 3 - Diapositive
Dit weet je al
Doen
Terugkijken
Wat ga je zo doen?
Stap 1. Je gaat zo naar It's Learning
2. Ga naar de map van economie N2(letter)ec-2022/2023
3. Ga naar de stilteopdrachten
4. Beantwoord de vragen over paragraaf 1.3
Klaar? Open het e-book op je laptop en lees de theorie
van paragraaf 1.4
Je bent stil
Doen
Dit leer je nu
timer
10:00
Slide 4 - Diapositive
Leerdoelen 1.4
Kom je uit met je geld?
na deze les weet je ...
welke soorten inkomens er zijn
kun je een begroting van je inkomsten en uitgaven opstellen
welke soorten uitgaven er zijn
hoe je bedragen omrekent van maand naar week en andersom
hoeveel geld je per maand moet reserveren (kader).
Slide 5 - Diapositive
1.3 Sta je sterk als consument?
Terugblik:
Wetten die de consument helpen:
recht op: deugdelijk product
warenwet: product mag niet schadelijk zijn voor je gezondheid (-> controle door NVWA)
Deugdelijk product:
Een product dat bij normaal gebruik een redelijke tijd meegaat
Slide 6 - Diapositive
Garantie:
de zekerheid dat een winkelier een product in orde maakt als daarmee binnen een bepaalde tijd iets mis is.
binnen EU: minimaal 2 jaar garantie op elektronische apparaten
let op: niet voor normale slijtage of fouten van jezelf!
Slide 7 - Diapositive
Welke soorten inkomen ken je?
Slide 8 - Carte mentale
Soorten inkomen
Inkomen = geld dat je als persoon of als gezin ontvangt.
Verschillende vormen:
Loon
Winst
Uitkering
Zakgeld of Kleedgeld
Slide 9 - Diapositive
Loon of salaris
Als je werkt voor een baas.
Slide 10 - Diapositive
Winst
Als je een eigen bedrijf hebt en winst maakt is dat je inkomen.
Slide 11 - Diapositive
Uitkering
Geld dat je van de overheid krijgt omdat je bijvoorbeeld niet meer kunt werken.
Slide 12 - Diapositive
Zakgeld of Kleedgeld
=>krijg je meestal van je ouders
Slide 13 - Diapositive
Soorten uitgaven
Waaraan geef je je geld uit???
Soorten uitgaven:
Huishoudelijke uitgaven
de alledaagse uitgaven voor je huishouden. (dagelijkse uitgaven)
vaste lasten
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen
incidentele uitgaven
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat
Druk op de oogjes!
Slide 14 - Diapositive
Omrekenen van maand naar week
Als je gaat omrekenen van maand naar week deel dan NOOIT door 4!!!
Hoe dan wel??
Je gaat een tussenstap maken
Bereken eerst om naar één jaar
1 jaar heeft 12 maanden, 52 weken en 365 dagen
Slide 15 - Diapositive
Voorbeeld
Je krijgt € 7,50 zakgeld per week.
Hoeveel is dat per maand?
€ 7,50 x 52 ÷ 12 = € 32,50 per maand
Slide 16 - Diapositive
Nog een Voorbeeld
De fitness kost € 26 per maand.
Hoeveel is dat per week?
€ 26 x 12 ÷ 52 = € 6 per week
Slide 17 - Diapositive
Reserveren
Voor incidentele uitgaven heb je niet meteen geld klaarliggen. Daarom is het verstandig ervoor te reserveren. Dan zet je telkens een bedrag opzij, zodat je later grote uitgaven kunt betalen.
Hoe doe je dat dan??
Reservering per maand = benodigd bedrag : aantal maanden
Slide 18 - Diapositive
Voorbeeld
Over 6 maanden ga je op wintersport.
Dan wil je een snowboard kopen van € 225.
Hoeveel moet je per maand reserveren?
€ 225 ÷ 6 = € 37,50
Slide 19 - Diapositive
Basis:
Lezen: paragraaf 1.4 Kom je uit met je geld?
Maken: de vragen 52 tot en met 64 & 65 de afsluiting
Kader:
Lezen: paragraaf 1.4 Kom je uit met je geld?
Maken: de vragen 52 tot en met 64 & 65 de afsluiting Plus 66 t/m 68
rood = Iedereen is stil
oranje = Je de docent een vraag stellen
groen = Je mag met elkaar fluisterend
overleggen
Zelf aan de slag
Slide 20 - Diapositive
1. Je gaat aan de slag met de opdrachten van paragraaf 1.4 --> Kijk in de planning! opdracht 43, 44 t/m 46 en 53 + 54
2. Je mag overleggen met je buurman of buurvrouw. Vraag eerst degene om hulp die naast je zit.
3. Komen jullie er samen niet uit, steek je vinger op.