Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 120 min
Éléments de cette leçon
Reading Strategies
Aim: At the end of this lesson you have learned about four reading strategies
Reading strategies
Slide 1 - Diapositive
How to approach reading a text
1. Orientation reading
2. Reading questions
3. Define reading strategy
4 Read text + answer questions
Slide 2 - Diapositive
Leesstrategieen
1. Oriënterend lezen (Orientation reading
2. Globaal lezen (Skimming reading)
3.Zoekend lezen (Scanning reading)
4. Intensief lezen (intensive reading)
Slide 3 - Diapositive
Orientation reading
Bekijk de tekst
Titel + tussenkopjes
Intro
Foto's / plaatjes / tekeningen
Bron
Opvallende dingen?
Waar gaat de tekst over??????
Slide 4 - Diapositive
Globaal lezen (skimming)
titel en tussenkopje lezen
lees de inleiding en het slot
lees de eerste en laatste zin van elke alinea
Wat is de belangrijkste informatie van deze tekst?
(what is the main idea)
Slide 5 - Diapositive
Zoekend lezen (scanning)
lees de titel en tussenkopjes
zoek naar kernwoorden die te maken hebben met wat je zoekt.
kijk naar anders gedrukte woorden
stop met lezen als je het antwoord gevonden hebt
Gerichte informatie zoeken.
Slide 6 - Diapositive
Intensief lezen (Intensive reading)
lees de hele tekst
let op de inleiding en tussenkopjes
zoek de belangrijkste zinnen en woorden uit de alinea's
zoek de betekenis op van belangrijke woorden en zinnen.
Je probeert alle informatie in de tekst te begrijpen
Slide 7 - Diapositive
Extra tips
Raad de betekenis van onbekende woorden
Wees slim (gebruik een strategie)
Kijk goed naar wat er gevraagd wordt!
Slide 8 - Diapositive
(Recap) What do you remember of reading strategies?
Slide 9 - Carte mentale
Lees onderstaande leessituaties. Welke leesstrategie pas je toe?
Situatie 1:
Om 07.00 uur valt de krant door de brievenbus. Voordat je naar school gaat, wil je snel weten wat het belangrijkste nieuws is.
Situatie 2:
Voor biologie moet je een werkstuk maken over klimaatverandering. Je hebt op een internet een tekst gevonden over het klimaat. Je wilt weten of je de tekst kunt gebruiken.
Situatie 4:
Je wilt een pretpark bezoeken en bent benieuwd naar de prijzen. Je bezoek de website van het pretpark.