Toets Verkennen Kraamzorg

Toets Verdieping Kraamzorg
Blok 6
1 / 51
suivant
Slide 1: Diapositive
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Toets Verdieping Kraamzorg
Blok 6

Slide 1 - Diapositive

Instructie
  • Je hebt een uur de tijd voor de toets.
  • Je mag geen hulpmiddelen gebruiken tijdens de toets.
  • De toets bestaat uit  XXX  meerkeuzevragen.



  • Iedere vraag is 1 punt waard (in totaal dus 50 punten).
  • Succes!

Bevruchting en Zwangerschap: 20 vragen
Prenatale zorg en zwanger zijn: 10 vragen
De Normale Bevalling: 20 vragen

Slide 2 - Diapositive

Bevruchting en Zwangerschap

Slide 3 - Diapositive

Hoe worden de uitwendige kenmerken van het vrouwelijk geslachtsorgaan genoemd?
A
Uterus
B
Vagina
C
Vulva

Slide 4 - Quiz

De prostaat ligt net onder blaas bij mannen. Wat produceert de prostaat?
A
Hormonen
B
Vocht
C
Zaadcellen

Slide 5 - Quiz

In de balzak (scrotum) liggen de zaadballen en bijballen. Waarom hangen deze buiten buikholte?
A
Gebrek aan ruimte in de buikholte
B
Zo zijn ze dichterbij de penis
C
Zaadballen hebben een lagere temperatuur nodig om goed te werken

Slide 6 - Quiz

Wat is het opgelichte deel op de afbeelding
A
Baarmoeder
B
Eierstokken
C
Eileiders

Slide 7 - Quiz


Welk proces vindt niet in de eierstokken plaats?
A
Aanmaak van geslachtshormonen
B
Bevruchting
C
Groei en rijping van een eiblaasje

Slide 8 - Quiz


De menstruatiecyclus bereidt het lichaam voor op een mogelijke zwangerschap. Hoe lang duurt een één cyclus ongeveer?
A
7 dagen
B
14 dagen
C
28 dagen

Slide 9 - Quiz

Aan het einde van de folliculaire fase vindt de eisprong (ovulatie) plaats. Na hoeveel dagen is dit ongeveer?
A
3
B
7
C
14

Slide 10 - Quiz

Waar vindt de bevruchting meestal plaats?
A
Baarmoeder
B
Eileider
C
Eierstok

Slide 11 - Quiz

Hoe wordt het (biologische) geslacht van het kind bepaalt?
A
Door de zaadcel
B
Door de eicel
C
Door de combinatie van beide

Slide 12 - Quiz

In welke fase bevindt het kindje op deze afbeelding zich?
A
Embryonale fase
B
Foetale fase
C
Innestelingsfase

Slide 13 - Quiz


Tijdens de zwangerschap kunnen er naast lichamelijke veranderingen ook geestelijke veranderingen optreden zoals stemmingswisselingen.
Wat is de voornaamste oorzaak van deze veranderingen?

A
Hormonen
B
Stress van de zwangerschap
C
Te weinig eten

Slide 14 - Quiz

Welke uiterlijke verandering merken zwangere vrouwen meestal als eerste op?
A
Dikkere buik
B
Dikkere enkels
C
Gezwollen borsten

Slide 15 - Quiz


Een zwangerschap duur 9 maanden. Deze 9 maanden worden opgedeeld in trimesters. 
In welk trimester zit je als je 29 weken zwanger bent?
A
1ste trimester
B
2de trimester
C
3de trimester

Slide 16 - Quiz

Na hoeveel weken zwangerschap zijn de organen gevormd?
A
6
B
11
C
16

Slide 17 - Quiz


Na de embryonale fase start de foetale fase, deze duurt tot het einde van de zwangerschap. 
Wat gebeurd er in de foetale fase?
A
Het kindje wordt groter
B
De organen rijpen
C
Beide antwoorden zijn goed

Slide 18 - Quiz

          PRENATALE ZORG EN ZWANGER ZIJN

Slide 19 - Diapositive

Prenataal betekent voor de geboorte. Wat is het doel van prenatale zorg?
A
Om de belangrijkste complicaties op te sporen
B
Om te kijken hoeveel weken zwanger iemand is
C
Om vast te stellen wat het geslacht van het kind wordt

Slide 20 - Quiz


Er is veel variatie in de prenatale zorg die geleverd wordt. Vanuit de richtlijn basis prenatale zorg is bepaald dat een zwangere vrouw recht heeft op in ieder geval: 
A
1 echo
B
2 echo's
C
3 echo's

Slide 21 - Quiz

Rond de 10-12 weken krijgt een zwangere vrouw een termijnecho. Wat wordt hier bepaald?
A
Het geslacht van het kind
B
Hoe de ontwikkeling van de organen is
C
Wanneer je uitgerekend bent

Slide 22 - Quiz


NIPT betekent niet-invasieve prenatale test. Dit gebeurt door bloedonderzoek. Wat is het doel van de NIPT test?
A
Bloedgroep van het kind vaststellen
B
Onderzoeken van aangeboren afwijkingen bij het kind
C
Zwangerschapsdiabetes opsporen

Slide 23 - Quiz


Tijdens een gezonde zwangerschap gaat een vrouw gemiddeld 13 keer naar de verloskundige. Daar worden elke keer een paar onderzoeken gedaan. Welke hoort er niet bij?
A
Bloeddruk van moeder
B
Hartactie van het kind
C
Hb controle (bloed onderzoek)

Slide 24 - Quiz


Als een vrouw zwanger is zijn er verschillende voedingsadviezen. Wat kan ze beter niet eten?
A
Olijven
B
Rauw vlees
C
Vis

Slide 25 - Quiz


21. Roken tijdens de zwangerschap belemmert de groei van het kind en vergroot de kans op een miskraam. Wat gebeurt er met het kind tijdens het roken?
A
De bloedtoevoer neemt af
B
De moederkoek ontwikkelt minder goed
C
Beide antwoorden zijn juist

Slide 26 - Quiz


Bij een normale zwangerschap en bevalling begeleid de verloskundige de moeder (en kind). Wie doet dit bij een gecompliceerde zwangerschap en bevalling?
A
Huisarts
B
Gynaecoloog
C
Kinderarts

Slide 27 - Quiz


De kraamverzorgende begeleidt de moeder (en partner) tijdens de eerste week na de bevalling. Ook observeert hij/zij de gezondheid van het pasgeboren kind. 
Wat doet de kraamverzorgende tijdens de (thuis)bevalling?
A
Ze assisteert de verloskundige
B
Ze begeleidt de bevalling
C
Nog niets, die komt pas na de bevalling

Slide 28 - Quiz

Welke taken horen ook bij de kraamverzorgende?
A
Boodschappen doen
B
De was doen
C
Ramen zemen

Slide 29 - Quiz

DE NORMALE BEVALLING

Slide 30 - Diapositive

Een kindje is voldragen tussen de 37 en 42 weken. Als het dan geboren wordt heet dit:
A
A terme
B
Prematuur
C
Serotien

Slide 31 - Quiz


Weeën zijn samentrekkingen van de baarmoeder.
Hoe heten de weeën die ontstaan als het kindje lager in het bekken komt te liggen?

A
Indalingsweeën
B
Ontsluitingsweeën
C
Persweeën

Slide 32 - Quiz

Wat is de functie van voorweeën?
A
De moeder laten wennen aan de pijn
B
Het kind naar buiten persen
C
Het lichaam voorbereiden op de bevalling

Slide 33 - Quiz

Welk lichaamsdeel van de baby komt bij een normale bevalling het eerst naar buiten?
A
De armen
B
De benen
C
Het hoofd

Slide 34 - Quiz

Hoe heet de draai om de lengteas die het kindje tijdens een normale bevalling maakt?
A
Hamburgerdraai
B
Spildraai
C
Stuitdraai

Slide 35 - Quiz

Hoe heet de ligging van het hoofd bij een normale bevalling?
A
Aangezichtsligging
B
Achterhoofdsligging
C
Kruinligging

Slide 36 - Quiz


Tijdens de les hebben we 4 fasen van de bevalling behandeld; de latente fase, de ontsluitingsfase, de uitdrijvingsfase en de nageboortefase. 
Wat kenmerkt de latente fase?

A
De weeën zijn nog goed op te vangen
B
Hevige weeën
C
6 cm ontsluiting

Slide 37 - Quiz

Welke weeën horen bij de uitdrijvingsfase?
A
Indalingsweeën
B
Ontsluitingsweeën
C
Persweeën

Slide 38 - Quiz


Tijdens de ontsluitingsfase verstrijkt de baarmoedermond (deze wordt platter en weker). 
Bij hoeveel cm ontsluiting is er sprake van volledige ontsluiting en mag de moeder gaan persen?  
A
8 cm
B
9 cm
C
10 cm

Slide 39 - Quiz

Aan het einde van de bevalling is er de nageboortefase. Wanneer start deze fase?
A
Als het kind geboren is
B
Als de placenta geboren is
C
Als de naweeën voorbij zijn

Slide 40 - Quiz

Bij een stuitligging ligt het kind met…
A
De billen naar beneden
B
Het hoofd naar beneden
C
De rug naar beneden

Slide 41 - Quiz

Kan de bevalling nog op natuurlijke wijze plaatsvinden bij een stuitligging?
A
Ja
B
Nee
C
Soms

Slide 42 - Quiz

Kan de bevalling nog op natuurlijke wijze plaatsvinden bij een dwarsligging?
A
Ja
B
Nee
C
Soms

Slide 43 - Quiz

Hoe lang duurt het gemiddeld voordat de nageboorte komt?
A
Binnen 5 minuten
B
Binnen 15 minuten
C
Binnen 25 minuten

Slide 44 - Quiz


Na de geboorte wordt de placenta gecontroleerd op afwijkingen. Tijdens de zwangerschap produceert de placenta hormonen.
Wat is nog meer een functie van de placenta?

A
Beschermt het kind tegen bijvoorbeeld stoten in de buik
B
Het kind voorzien van voeding en zuurstof
C
Het zorgt er voor dat het kind in de buik vast blijft zitten tot de bevalling

Slide 45 - Quiz


Na het doorknippen wordt de navelstreng gecontroleerd op het aantal bloedvaten. Hoeveel vaten horen er in de navelstreng te zitten? 
A
1
B
2
C
3

Slide 46 - Quiz


Na de geboorte worden er observaties gedaan bij het kindje zoals de temperatuur, ademhaling en kleur. 
Wat is een goede kleur voor een blank kindje?
A
Lichtgeel
B
Rood
C
Roze

Slide 47 - Quiz

Wat kan een pasgeborene zien?
A
Alles
B
Alles binnen 20 cm
C
Niets
D
De kleuren groen en rood

Slide 48 - Quiz

Vanaf wanneer kan een kindje horen?
A
Als het geboren is
B
Enkele uren na de bevalling
C
In de baarmoeder al

Slide 49 - Quiz

Hoe snel klopt het hart van een pasgeborene in rust ongeveer?
A
130 slagen per minuut
B
180 slagen per minuut
C
200 slagen per minuut

Slide 50 - Quiz

Slide 51 - Diapositive