Clase 23 Unidad 2 C2 Comunicación/Destrezas/Reflexión y evaluación.

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

¡Bienvenidos chicos y chicas!

Martes, 13 de febrero de 2024

¿Qué vamos a hacer hoy?

1. Somtoday
2. Objetivos de la unidad 2
3. Repasamos el vocabulario. Overhoring.
4. Seguimos con la unidad 2.
   
5. ¡A trabajar!
6. Final de la clase.
   

Aan het einde van unidad 2:

Leerdoelen:

-    ik kan vertellen wat ik aan het doen ben.
-    ik kan vertellen wat ik (niet) leuk vind om te doen.
-    ik kan over sport/activiteiten/hobby’s praten.
-    ik kan over vrienden/familie praten.

Aan het einde van unidad 2:

Succescriteria's

- Ik kan werkwoorden vervoegen in de Gerundio.

- Ik kan het werkwoord gustar goed vervoegen.

- Ik ken 10 sporten/activiteiten/hobby’s in het Spaans.

- Ik ken de vraagwoorden in het Spaans

- Ik ken het verschil tussen presente en estar+gerundio

- Ik ken bijwoorden van frequentie om te vertellen wat je normaal gesproken doet.

- Ik ken alle woorden en de frases claves van de woordenlijst unidad 2.

Ik kan werkwoorden vervoegen in de gerundio.

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Ik ken het verschil tussen presente en estar+gerundio.

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10(SÍ, POR SUPUESTO

Ik kan het werkwoord gustar goed vervoegen in het Spaans.

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Ik kan de vraagwoorden in het Spaans gebruiken.

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Repasamos vocabulario unidad 2 C2

Gramática unidad 2C2

¿Qué sabes ya?

Wanneer gebruik je de Gerundio?

Gebruik estar+gerundio:
Nosotros/una/comer/pizza.

Gebruik estar+gerundio:
Mis amigos/en/jugar/ playa./al/la/fútbol

Gebruik estar+gerundio:
Mi hermano/para/el/estudiar/examen.

¿Cuánto?

¿Cómo?

¿Dónde?

¿Cuándo?

¿Por qué?

¿Quién?

¿Qué?

¿Cuál?

¿Quiénes?

waar?

wanneer?

hoeveel?

waarom?

welk?

wat?

hoe?

wie? ev

wie? mv

Zet de woorden in de juiste volgorde:
gatos./Juan/gustan/A/le/los

Zet de woorden in de juiste volgorde:
¿/pantalones/mis/gustan/Te?

A mis abuelos no......... gusta nada montar en bicicleta.

1. te
2. les
3. me
4. le

A mi madre........gusta nadar.

1. me
2. nos
3. os
4. le

Verplichte opdrachten:

Unidad 2 C2 TB (in de klas) Comunicación:

 Opdracht 1, 2, 4 (a,c en d) en 5 

Unidad 2 C2 TB (in de klas) Destrezas:

Opdracht  1, 2 4 en 5

Si terminas/Als je klaar bent?

Unidad 2C2 WB (huiswerk) Reflexión y Eval.

Opdracht 1 t/m 4

Zelf oefentoets maken: unidad 2C2

Optionele opdrachten:
(verdieping / verbreding)

Unidad 2 C2 WB (Huiswerk) Comunicación:

Opdracht 1 t/m 3

Unidad 2C2 WB (Huiswerk) Destrezas:

Opdracht 1 t/m 4

¿Cómo has trabajado hoy en clase?

😒🙁😐🙂😃

En la próxima clase...

¡Seguimos con la unidad 2!

                            ¡Muchas gracias y hasta la próxima clase!

0