VO2 25 sep

Aller + Futur proche
  • Aan het eind van de les ken ik het rijtje van aller.
  • Aan het eind van de les kan ik de futur proche gebruiken en herkennen.
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Aller + Futur proche
  • Aan het eind van de les ken ik het rijtje van aller.
  • Aan het eind van de les kan ik de futur proche gebruiken en herkennen.

Slide 1 - Diapositive

Aller = gaan
Het werkwoord aller betekent in het Nederlands gaan

Ik ga, jij gaat, zij gaan etc.

Kijk op de volgende slide de video en doe mee.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Apprendre par coeur
Je vais
Tu vas
Il / Elle va
Nous allons
Vous allez
Ils / Elles vont

Slide 4 - Diapositive

Comment tu ____ au collège?
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 5 - Quiz

Je ____ au Parc Astérix.
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 6 - Quiz

Nous ______ à l'école.
A
vais
B
allez
C
va
D
allons

Slide 7 - Quiz

Vous ______ au restaurant.
A
vais
B
allez
C
va
D
allons

Slide 8 - Quiz

Marc ______ en voiture.
A
vais
B
allez
C
va
D
allons

Slide 9 - Quiz

Ils ______ manger des frites.
A
vais
B
allez
C
vont
D
allons

Slide 10 - Quiz

Hoe werkt?
De FUTUR PROCHE = de nabije toekomst.
In het NL: werkwoord gaan + hele werkwoord 
(ik ga werken)
In het Frans is hetzelfde:
 werkwoord ALLER + infinitief 
(je vais travailler)

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Le futur proche
Voorbeelden:
Je vais jouer
Tu vas jouer
Il / Elle / On va jouer
Nous allons jouer
Vous allez jouer
Ils / Elles vont jouer

Slide 13 - Diapositive

Qu'est-ce que tu _________ (ga kopen)?
A
va achetes
B
vas acheter
C
vais achetes
D
vais acheter

Slide 14 - Quiz

Nous ____________ (gaan spelen) de la guitare.
A
allez jouer
B
vont jouer
C
va jouer
D
allons jouer

Slide 15 - Quiz

Zet in de juiste volgorde:
allez - français - parler - Vous

Slide 16 - Question ouverte

Zet in de juiste volgorde:
- va - Elle - à Paris - faire du shopping

Slide 17 - Question ouverte

Huiswerk
    - Oef bron H
    - werkwoord ALLER uit je hoofd kennen
    - Leren voc B

Slide 18 - Diapositive