H1 V1 Semaine 2 - herhaling stof toetsweek 2

Herhalingsles toetsweek 3
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herhalingsles toetsweek 3

Slide 1 - Diapositive

Tes objectifs
  • Ik weet hoe ik me moet voorbereiden op de toets.
  • Ik kan het werkwoord avoir nog steeds vervoegen.
  • Ik kan werkwoorden op -er vervoegen.
  • Ik kan de ontkenning gebruiken.
  • Ik ken de getallen tm 100 en kan ze als woord schrijven

Slide 2 - Diapositive

Toets en leerstof
Eindtoets Grandes Lignes hoofdstuk 1 en 2
  • Ch. 2: Vocabulaire A B E F (p. 93, 94) F>N én N>F
  • Ch. 2: Phrases-clés C G (p. 94). F>N én N>F
  • Ch. 2: Les nombres de 0 à 100 (p. 17 et 94)
  • Ch. 1: Grammaire D et H, het lidwoord en 'avoir' (p. 55)
  • Ch. 2: Werkwoorden op -er D (p. 95)
  • Ch. 2: De ontkenning H (p. 95).

Slide 3 - Diapositive

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Hoe ging het werkwoord AVOIR ook weer?
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 4 - Question de remorquage

Ch. 1 avoir = hebben

Slide 5 - Diapositive

Werkwoord: avoir
Tu ..........
A
a
B
as
C
va
D
fait

Slide 6 - Quiz

Werkwoord: avoir
elle ..........
A
est
B
a
C
va
D
fait

Slide 7 - Quiz

Regelmatige ww op -er
De meeste werkwoorden in het Frans eindigen op de letters -ER. 
Bijvoorbeeld:
  • danser = dansen
  • travailler = werken
  • habiter = wonen
Bijna al deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd. Dit noemen we de regelmatige werkwoorden. 

Slide 8 - Diapositive

Hoe maak je de goede vorm? De stam
STAP 1: Je maakt de stam door -ER van het hele werkwoord af te halen. Later plak je hier de uitgangen achter.

Bijvoorbeeld:
habiter --> habit
danser --> dans-
travailler --> travaill

Slide 9 - Diapositive

STAP 2: voeg de uitgang toe die bij het onderwerp past.

Slide 10 - Diapositive

Tu te souviens? 

Slide 11 - Diapositive

Uitleg / Instruction: de ontkenning

Slide 12 - Diapositive

Plaats in de zin
Ontkenning bestaat uit twee delen: ne ... pas

ne zet je voor de persoonsvorm (1e werkwoord)
pas zet je na de persoonsvorm (1e werkwoord)

Voor een klinker (a, i, o, u) of stomme h (habite) verandert ne in n'

Slide 13 - Diapositive

Betekenis ne...pas
In het Nederlands zeggen we geen of niet:

Ik kijk de film <--> Ik kijk de film niet.
Ik eet pizza <--> Ik eet geen pizza.

Slide 14 - Diapositive

Voorbeelden
Je regarde le film <--> Je ne regarde pas le film.
Anne habite à Utrecht <--> Anne n'habite pas à Weert

Let op: het werkwoord is meestal het tweede woord in de zin!

In chapitre 2 heb je de belangrijkste geleerd, dus dan kun jij ze zeker vinden in de zin!



Slide 15 - Diapositive

Geef ontkennend antwoord:
Tu comprends tout?
A
Tu ne comprends pas
B
Je ne comprends pas
C
Je ne comprend pas
D
Tu comprends pas

Slide 16 - Quiz

Yvette et Sophie ( adorer) la danse
A
adore
B
adorez
C
adorons
D
adorent

Slide 17 - Quiz

Ne ... pas betekent:
A
Niet / geen
B
Wel
C
Soms
D
Nooit

Slide 18 - Quiz

De ontkenning ne ... pas zet je om:
A
na de persoon
B
de persoonsvorm

Slide 19 - Quiz

Je ne pas suis français.
A
B

Slide 20 - Quiz

Wat is de ontkenning van; c'est possible (ne...pas).
A
C'est ne pas possible.
B
Ce pas possible.
C
Ne c'est pas possible.
D
Ce n'est pas possible.

Slide 21 - Quiz

Les trains ne ... pas
A
marche
B
marches
C
marcher
D
marchent

Slide 22 - Quiz

Sleep de getallen naar de juiste plaats op de lineaal :
treize
trois
zéro
six

onze
seize
vingt

Slide 23 - Question de remorquage

45
A
cinquante-quatre
B
cinquant quatre
C
quarante-cinq
D
cinq-quarante

Slide 24 - Quiz

trente-cinq
quarante-quatre
vingt-neuf
trente-neuf
vingt-deux
quarante-et-un

Slide 25 - Question de remorquage

Les nombres de 20 à 100
De getallen van 20 tot en met 69 maak je door eerst het tiental te noemen en dan 
een getal van 1 tot en met 9. Pas op met de getallen vanaf 70!
  • 30 trente
  • 40 quarante
  • 50 cinquante
  • 60 soixante
  • 70 soixante-dix (60+10)
  • 80 quatre-vingts (4x20)
  • 90 quatre-vingt-dix (4x20+10)
  • 100 cent 

Slide 26 - Diapositive

50
A
quarante-dix
B
cincante
C
cinquant
D
cinquante

Slide 27 - Quiz

69
A
neuf-soixante
B
soixante-dix-neuf
C
soixante-neuf
D
sioxante neuf

Slide 28 - Quiz

les nombres
je hebt geleerd dat vanaf 69 er een vreemde manier van tellen is in het Frans:
70 = 60 + 10     soixante-dix
        75 = 60 + 15     soixante-quinze
    80 = 4 x 20      quatre-vingts
      89 = 4 x 20 + 9      quatre-vingt-neuf
  90 = 4 x 20 + 10    quatre-vingt-dix
      96 = 4 x 20 + 16     quatre-vingt-seize

Slide 29 - Diapositive

70
A
soixante-zéro
B
soixante-dix
C
septant
D
dix-soixante

Slide 30 - Quiz

72
A
soixante-deux
B
soixante-dix-deux
C
soixante-douze
D
quatre-vingt-deux

Slide 31 - Quiz

80
A
quatre-vingts
B
quatre-vingt
C
qautre-vingts
D
quarante-vingt

Slide 32 - Quiz

87
A
quatre-vingts-sept
B
quatre-vingt-sept
C
quarante-vingt-sept
D
quatre-vingt-dix-sept

Slide 33 - Quiz

97
A
quatre-vingts-sept
B
quatre-vingt-sept
C
quarante-vingt-sept
D
quatre-vingt-dix-sept

Slide 34 - Quiz

70

Slide 35 - Question ouverte

75

Slide 36 - Question ouverte

80

Slide 37 - Question ouverte

90

Slide 38 - Question ouverte

99

Slide 39 - Question ouverte

100

Slide 40 - Question ouverte

                           au revoir!

Slide 41 - Diapositive