1. Als ik spreek ben je stil. Dit is nodig zodat iedereen mij kan verstaan.
2.Je zit op je plaats (gaat dus niet zomaar lopen).
3.Als je wel iets wil (bijvoorbeeld naar de wc) vraag je het altijd eerst.
4. Als je iets wil zeggen steek je je vinger op, als je de beurt hebt mag je spreken.
5. Luister naar elkaar (dus niet allemaal door elkaar heen praten).
6. Samenwerken op zacht volume, tenzij het een stilte opdracht is.