Extra les week 1 h2b, v2a, v2b

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Welkom! 

Was machen wir heute? 

Wil je alvast inloggen? 

Planung

1. Die Namen 

2. Buch + Heft

3. Kurze Wiederholung 

4. Aufgabe

5. Ende 

Even de lijst erbij 

Buch und Heft 

B-Buch immer dabei 

Jullie krijgen veel aantekeningen, dus altijd je schrift mee. Dit is handig (al zeg ik het zelf) 

Noteer de rijen haben + sein

ich habe, du .... 

ich bin, du .... 

Klaar? Je mag dan spieken bij je buurman of buurvrouw. 

We hebben lidwoorden in het Duits, welke ook alweer? 

Verben haben und sein

Die Verben (werkwoorden) haben und sein sind zwei der meist vorkommenden Verben in der deutschen Sprache! 

Deshalb ist es wichtig, dass du sie gut kennst.

Beide Verben sind starke/unregelmäßige Verben. Das bedeutet, dass du die Endungen auswendig lernen musst.

haben

ich habe

du hast

er/sie/es/man hat

wir haben

ihr habt

sie/Sie haben

sein

ich bin

du bist

er/sie/es/man ist

wir sind

ihr seid

sie/Sie sind

Das Verb sein

Kombiniere die Personalpronomen mit der richtigen Form des Verbes

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

seid

sind

bin

sind

bist

ist

Das Verb haben

Kombiniere die Personalpronomen mit der richtigen Form des Verbes

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

haben

hat

hast

habe

haben

habt

Regelmäßige Verben

regelmatige werkwoorden

Hoe vind je de stam van een werkwoord?

Welk ezelsbruggetje ken je voor de regelmatige werkwoorden?

Komt dit je niet bekend voor? Of wil je het even opfrissen?

Kijk dan naar deze video

Regelmäßige Verben

Mit 'idewis feesttenten' kannst du alle regelmäßigen Verben korrekt anwenden. 

Es gibt aber noch zwei Sonderfälle (uitzonderingen) wo 'feesttenten' nicht ganz funktioniert.

ich

du

er/sie/es/man

wir

ihr

sie/Sie

Kombiniere die Personalpronomen mit der richtigen Form des Verbes schreiben (schrijven)

schreibe

schreibst

schreibt

schreibt

schreiben

schreiben

Hallo, ich _____ Jan.

1. heiße
2. heiß
3. heißen
4. heißt

1. Vertaal naar het Duits:
ik heb

2. Vertaal naar het Duits:
jij bent

3. Vertaal naar het Duits:
hij heeft

4. Vertaal naar het Duits:
zij (ev) is

5. Vertaal naar het Duits:
het heeft

6. Vertaal naar het Duits:
wij zijn

7. Vertaal naar het Duits:
jullie hebben

8. Vertaal naar het Duits:
zij (mv) zijn

10. Vertaal naar het Duits:
ik ben

11. Vertaal naar het Duits:
jij hebt

12. Vertaal naar het Duits:
hij is

Wat is er vandaag behandeld?

Beetje okay les? Of nog een ander voorstel?

Jetzt: Aufgabe 2 bis 7

Rustig beginnen, geen huiswerk!