Voca 2/3

Vertaal:
to abound
A
onderbrengen, huisvesten
B
in overvloed voorkomen
C
beschuldigen
D
verslag doen van
1 / 30
suivant
Slide 1: Quiz
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Vertaal:
to abound
A
onderbrengen, huisvesten
B
in overvloed voorkomen
C
beschuldigen
D
verslag doen van

Slide 1 - Quiz

to come to terms with
A
zich neerleggen bij
B
ineenstorten; mislukken
C
beweren, eisen
D
zich verzoenen met

Slide 2 - Quiz

to convene
A
afkeuren
B
eisen
C
samenkomen
D
wanhopen

Slide 3 - Quiz

to emerge
A
opkomen
B
blijken
C
aanmoedigen
D
uitvoerig ingaan op

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

suspect
tabloid
tension
the writer’s present stance
threat
tiny
abundance
to accommodate 
to account 
to accuse
spanning
de schrijvers huidige standpunt
verdacht
verslag doen van
heel erg klein
beschuldigen
schandaalblad
huisvesten
in overvloed
dreiging

Slide 7 - Question de remorquage

Slide 8 - Diapositive

to acknowledge
to adapt
to admit 
to advocate 
to afford
to agree with
to allege
to announce 
to appeal to
to appoint
aantrekken
beweren
zich permitteren
toegeven
erkennen
benoemen
aankondigen
instemmen met
voorstaan
aanpassen

Slide 9 - Question de remorquage

Slide 10 - Diapositive

Vertaal: to appoint

Slide 11 - Question ouverte

Vertaal: to aspire to

Slide 12 - Question ouverte

to assert

Slide 13 - Question ouverte

to avoid

Slide 14 - Question ouverte

to ban

Slide 15 - Question ouverte

to be in the process of

Slide 16 - Question ouverte

to benefit

Slide 17 - Question ouverte

to believe

Slide 18 - Question ouverte

to attend

Slide 19 - Question ouverte

to approve

Slide 20 - Question ouverte

Slide 21 - Diapositive

Vertaal: to blame
A
de schuld nemen
B
de schuld geven

Slide 22 - Quiz

to bother about/with
A
zich druk maken om
B
zich bemoeien met

Slide 23 - Quiz

to burgle
A
kopen
B
inbreken

Slide 24 - Quiz

to collapse
A
ineenstorten
B
mislukken

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Diapositive

to conceal
A
verbergen
B
concurreren

Slide 27 - Quiz

to confess
A
concurreren
B
(op)biechten

Slide 28 - Quiz

to conserve
A
behouden
B
bevatten

Slide 29 - Quiz

to conspire
A
samenzweren
B
samenkomen

Slide 30 - Quiz