voorbereiding mondeling Engels VMBO staatsexamen


voorbereiding mondeling Engels
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon


voorbereiding mondeling Engels

Slide 1 - Diapositive

Table of contents:
Onderdelen mondeling T
Onderdelen mondeling BB
Onderdelen mondeling K
Vocabulary
Signaalwoorden
Vragen + antwoorden
Afronding




Slide 2 - Diapositive

Everything will be in English!
your entire examination will be in English: from start to finish.


Slide 3 - Diapositive

Mondeling staatsexamen

Slide 4 - Diapositive

Do:
be polite
introduce yourself and your presentation
thank your audience for their time
ask if they have any questions

Slide 5 - Diapositive

Don't:
no swearing
don't talk Dutch
don't be rude or impolite
don't stare at your examiner



Slide 6 - Diapositive

Presentation
Je geeft een presentatie van 5 minuten over een onderwerp naar keuze: daar kunnen wat vragen over komen.
max 10 steekwoorden op je poster
schrijf je tekst uit! (700 woorden)

Slide 7 - Diapositive

T:

Slide 8 - Diapositive

Casus:
T:

Slide 9 - Diapositive









  • this one
    probably: 
T:

Slide 10 - Diapositive

BB:
KB:

Slide 11 - Diapositive

Signaalwoorden
Een signaalwoord of  verbindingswoord is een woord of woordgroep waarmee een verband wordt aangegeven tussen twee alinea's, zinnen of deelzinnen. 

Slide 12 - Diapositive

she was late.......... the heavy snow
A
besides
B
as a result of
C
nonetheless
D
however

Slide 13 - Quiz

Kan je zelf in het Nederlands een signaalwoord bedenken?

Slide 14 - Carte mentale

signaalwoorden
  • woorden die twee zinnen of twee alinea's aan elkaar verbinden
  • deze woorden hebben een functie: ze geven extra informatie
  • bijvoorbeeld waarom iets gebeurd/ of het gevolg van iets
  • deze woorden zijn belangrijk bij het beantwoorden van de W/H-vragen



Slide 15 - Diapositive

Opsomming:
  • and - en 
  • as well as - ook, eveneens
  • besides - bovendien, daarnaast
  • firstly, secondly - ten eerste, ten tweede
  • lastly - ten slotte
  • moreover - bovendien
  • what's more - bovendien
  • on top of that - bovendien

Slide 16 - Diapositive

Reden/verklaring:
  • as - daar, omdat
  • because - omdat 
  • for - want
  • therefore - daarom

Slide 17 - Diapositive

reden / verklaring
  • zin 1 - Ik heb heel hard geleerd
  • zin 2 - ik ben geslaagd

zin 2 is het gevolg van zin 1

Ik heb heel hard geleerd met als gevolg dat ik geslaagd ben

Slide 18 - Diapositive

he got a promotion ........ he works hard
A
after all
B
because
C
likewise
D
furthermore

Slide 19 - Quiz

 gevolg of conclusie
  • Wat in het ene stuk zin staat is het gevolg van wat in het andere stuk zin staat

Slide 20 - Diapositive

Samenvatting/gevolg/conclussie
  • after all - tenslotte
  • all in all - al met al
  • as a result  - als gevolg ,daardoor
  • consequently - dus, daarom
  • in conclusion - concluderend
  • in short - kortom
  • so - dus
  • summing up - samenvattend
  • that is why - daarom
  • therefore - daarom, dus

Slide 21 - Diapositive

The mirror was curved, ...... it made objects look farther away than they really were.
A
moreover
B
whereas
C
thus
D
despite

Slide 22 - Quiz

I like coffee, but my friend prefers tea.
Dit is een..................
A
opsomming
B
voorbeeld
C
tegenstelling
D
conclusie

Slide 23 - Quiz

Tegenstelling
  • although - hoewel
  • but - maar
  • contrary to - in tegenstelling tot
  • by contrast - daarentegen
  • even though - ook al
  • on the one/other hand - aan de ene/andere kant
  • however - echter
  • instead - in plaats van
  • in spite of - ondanks
  • nevertheless - niettemin
  • still - echter, toch
  • though - hoewel, echter
  • yet - echter, toch

Slide 24 - Diapositive

I like coffee, .... my friend prefers tea.
A
and
B
but
C
so
D
for

Slide 25 - Quiz

Welk woord past het best in het zwarte blokje?
A
but
B
if
C
and
D
like

Slide 26 - Quiz

'like' wordt gebruikt om een voorbeeld te geven. Het betekent zoals. 

Slide 27 - Diapositive

Relativering/beperking
  • actually - eigenlijk
  • as a matter of fact - eigenlijk
  • in fact - in feite
  • in particular - in het bijzonder

Slide 28 - Diapositive

signaalwoorden
gevolg en conclusie

Slide 29 - Carte mentale

John failed all his final exams ..... he never studied for them
A
because
B
whereas
C
despite
D
however

Slide 30 - Quiz

The store was out of chocolate chips ........ they would need to make a different type of cookies.
A
so
B
but
C
if
D
because

Slide 31 - Quiz

She found the evening boring and uninteresting, ......., a waste of time.
A
nonetheless
B
in short
C
besides
D
despite

Slide 32 - Quiz

oefenen:
In quizlet kun je oefenen met deze woorden:


je kunt zonder account oefenen met flashcards

Slide 33 - Diapositive

questions:

What do you mean by....?
Could you please repeat that?
Could you speak a little slower, please?
I don't understand you.




 

vragen staat vrij!
Als je een vraag die je gesteld wordt niet snapt mag je om verduidelijking vragen, doe dit dan wel netjes en beleefd!

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive