Slavernij

Slavernij 
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slavernij 

Slide 1 - Diapositive

Pak je whiteboard 
Woorden over slavernij 
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.

Slide 2 - Diapositive

Doel: 
We leren over het onderwerp "slavernij"
Je leert details op te zoeken in de tekst door W/H vragen te stellen. 

Slide 3 - Diapositive

Bekijk de tekst. 

Slide 4 - Diapositive

Lees de tekst en onderstreep. 

Slide 5 - Diapositive

Opdracht
  • Kies een alinea met je maatje. 
  • Je bedenkt hierbij minimaal 3 goede w/h vragen. Het antwoord van een goede w/h vraag vind je in de tekst. Let hierop bij het bedenken! 
  • Daarna zoek en wissel je de W/H vragen uit met een ander duo die een andere alinea had gekozen. Check de antwoorden! 
timer
10:00

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Lien

Wat wordt bedoeld met "de grote oversteek"?
A
De reizen van de slavenschepen
B
De verovering van Brazilië door de WIC
C
De eerste ontdekkingsreizen langs de kust van Afrika
D
De ontdekking van Amerika door Columbus

Slide 8 - Quiz

Dat systeem werd overgenomen door Spanje,
Nederland, Engeland en Frankrijk.

Waar verwijst "dat systeem" naar?
A
De slavenhandel
B
De Portugezen begonnen met rietsuikerplantages in Brazilië
C
De indianen werden te zwak gevonden voor dit zware werk
D
De Portugezen begonnen met rietsuikerplantages in Brazilië, en lieten daar slaven uit Afrika werken

Slide 9 - Quiz

Wat was een rietsuikerplantage?
A
Een suikerfabriek
B
Een woonplaats voor slaven
C
Een grote boerderij voor suikerriet
D
Een Nederlands bedrijf dat handelde in suiker

Slide 10 - Quiz

Wat was het eerste Europese land dat slaven haalde?
A
Portugal
B
Nederland
C
Engeland
D
Spanje

Slide 11 - Quiz

De WIC handelde niet meteen in slaven.
Wat deden ze eerst?
A
Handelen in specerijen
B
Land veroveren
C
Plantages bouwen
D
Oorlog voeren tegen Spanje

Slide 12 - Quiz

Lees de alinea: driehoekshandel
Wat wordt bedoeld met concurreren
A
Samenwerken met een ander bedrijf.
B
Een ander bedrijf overnemen
C
Je bedrijf verhuizen naar een ander land
D
Hetzelfde doen als een ander bedrijf

Slide 13 - Quiz

Dat noem
je een monopolie: maar één bedrijf mag handel
drijven in een bepaald gebied of in bepaalde spullen.
Waar verwijst het woord "dat" naar?
A
De Nederlanders werden belangrijk.
B
Tot 1730 mocht alleen de WIC voor Nederland hier handelen, ook in slaven
C
maar één bedrijf mag handel drijven
D
De WIC had zijn hoofdkantoor in Amsterdam

Slide 14 - Quiz

Lees de alinea: "leven als een slaaf".
Toussaint Louverture was:
A
De leider van de slaven op Curaçao
B
De baas van de WIC
C
De leider van de enige slavenopstand die lukte
D
De baas van de VOC

Slide 15 - Quiz

Hoe kwamen sommige Surinaamse slaven onder
hun slechte lot uit?

A
Ze ontsnapten naar het oerwoud
B
Ze zochten hulp bij de indianen
C
Ze werkten samen met de Engelsen
D
Ze kochten zichzelf vrij

Slide 16 - Quiz