Oefenen met de directe en indirecte rede

Directe en indirecte rede
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Directe en indirecte rede

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Directe & indirecte rede

Sanne zegt: 'We gaan oefenen met de 
directe rede en indirecte rede.'

Slide 3 - Diapositive

Directe & indirecte rede
Leerdoel:
We weten wat het verschil is tussen de directe en indirecte rede & we kunnen de directe rede herkennen.

Slide 4 - Diapositive

Uitleg

Directe rede: je schrijft woord voor woord op wat iemand zegt (citaat). Je gebruikt aanhalingstekens.


Indirecte rede: je schrijft iemands woorden niet letterlijk op. Je gebruikt geen aanhalingstekens.

Slide 5 - Diapositive

Voorbeelden
Als je wilt dat je verhaal en je personages meer 'leven' dan moet je gebruik maken van de directe rede. 

Directe rede: 'Ik ben zo moe!' zei ze.  

Indirecte rede: Ze zei dat ze moe was. 

Slide 6 - Diapositive

Directe rede - opbouw

Sanne zegt: 'We gaan oefenen met de
directe rede en indirecte rede!'

'We gaan oefenen met de directe rede en de indirecte rede!', zei Sanne.

Slide 7 - Diapositive

1. De docent zegt tegen de leerlingen: "Pak allemaal je schrift."

2. De docent zegt tegen de leerlingen dat ze allemaal hun schrift moeten pakken.
Wat er echt is gezegd- directe rede
Wat niet letterlijk is gezegd- indirecte rede

Slide 8 - Question de remorquage

Indirecte rede
Directe rede
'Het is heel erg koud vandaag!'
Linde zei dat ze er geen zin in had.
Volgens Rosanne heeft het gevroren
'Ik ga straks gamen!'

Slide 9 - Question de remorquage

directe rede
indirecte rede
In de zin staat precies wat iemand heeft gezegd.
In de zin zie je aanhalingstekens
In de zin staat een dubbele punt.
In de zin zie je (vaak) het woordje dat.
Na de dubbele punt een de aanhalingstekens zet je altijd weer een hoofdletter.
In de zin zie je vaak: hij zegt..... hij vertelt ...... hij vraagt...

Slide 10 - Question de remorquage

Wat is de directe rede?
A
Als je letterlijk opschrijft wat iemand zegt.
B
Als je redelijke taal gebruikt.

Slide 11 - Quiz

Directe rede of indirecte rede?
Joep zei dat hij moe was.
A
Directe rede
B
Indirecte rede

Slide 12 - Quiz

Welke zin staat in de directe rede?
A
Hij vroeg wat het huiswerk was.
B
Hij vroeg: 'Wat is het huiswerk?'

Slide 13 - Quiz

Welke zin staat in de indirecte rede?
A
Hij vroeg of hij me kon helpen.
B
Hij vroeg: "Kan ik u helpen?"

Slide 14 - Quiz

Welke zin staat er in de directe rede?
A
Mijn vader zegt dat hij morgen thuiskomt.
B
Mijn moeder roept: 'Kom direct thuis!'
C
Het meisje vertelt mij dat ze morgen jarig is.
D
Simon vertelde mij dat hij gister ziek was.

Slide 15 - Quiz

Bij welke zin is de directe rede goed gebruikt?
A
Jan zei dat hij ziek was.
B
Jan zei: dat hij ziek was.
C
Jan zei: "Ik ben ziek."
D
"Jan zei ik ben ziek"

Slide 16 - Quiz

Welke zin staat in de directe rede?
A
De uitgever zegt: "Het nieuwe leerboek zal in januari verschijnen."
B
De uitgever zegt dat het nieuwe leerboek in januari zal verschijnen.
C
"Het nieuwe leerboek zal in januari verschijnen ," dat zei de uitgever.
D
Het nieuwe leerboek zal verschijnen in januari.

Slide 17 - Quiz

Welke zin in de directe rede is niet correct geschreven?
A
"Kook jij vanavond?", vroeg Kees aan Ko.
B
Ko vroeg aan Kees: "Kook jij vanavond"?
C
"Kees," vroeg Ko, "kook jij vanavond?"

Slide 18 - Quiz

Ik weet hoe ik de directe rede kan herkennen en wat het verschil is tussen de directe en indirecte rede.
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Sondage

Zelfstandige verwerking
Grammatica 2F --> directe/indirecte rede 1.13
--> afmaken alle gramm. oefeningen
Bouwsteen 4, verkorte leerroute: 4.2 en 4.4

Slide 20 - Diapositive