H1, over taal, 1h 31-10-19

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 1 - Diapositive

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 2 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
10.30 - 10.40 - Lezen in leesboek
10.40 - 10.45 - Wat weet je nog? (vorige les, leesdoelen)
10.45 - 10.55 - Opdracht 39 bespreken
10.55 - 11.10 - Opdracht 40 maken 
11.10 - 11.15 - Lesafsluiting





Slide 3 - Diapositive

Wat weet je nog?
Welke vijf leesdoelen kun je herkennen in een tekst?

  • informeren
  • uitleg geven
  • overtuigen van een mening
  • overhalen iets te kopen/ doen
  • amuseren

Slide 4 - Diapositive

Zelfstandig werken
Wat? Maken opdracht 40 (blz. 43)
Hoe?  In absolute stilte aan het werk. 
Tijd? Je hebt hier tot het einde van de les de tijd voor
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar? Lees de theorie op blz. 44 en maak opdracht 42 op blz. 45 of ga lezen in je leesboek. 


timer
10:00

Slide 5 - Diapositive

Theorie op blz. 44
Samen lezen

  1. informeren
  2. uitleg geven
  3. overtuigen
  4. overhalen
  5. amuseren

Slide 6 - Diapositive

Zelfstandig werken
Wat? Maken opdracht 42 (blz. 45)
Hoe?  In absolute stilte aan het werk. 
Tijd? Je hebt hier tot het einde van de les de tijd voor
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar? Maak opdracht 43 blz. 45 of ga lezen in je leesboek. 

timer
10:00

Slide 7 - Diapositive

Lesafsluiting
Wat is de betekenis van onderstaande woorden?
1. corpulent
2. (de) sanctie
3. divers
4. (het) instinct
5. actief
6. toenmalige
7. imiteren

Slide 8 - Diapositive

Aanduiden
Illustreren

Aantonen
Gelden

Bepalen

inhouden
duidelijk maken

bewijzen
laten zien
van toepassing zijn
vaststellen
betekenen

Slide 9 - Question de remorquage

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 10 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
12.35 - 12.45 Lezen in leesboek
12.45 - 13.05 - Wat moet je weten voor de toets? Moment om vragen te stellen
13.05 - 13.25  Oefenen voor de toets, hoe goed ken/kan je het al?

Slide 11 - Diapositive

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 12 - Diapositive

Wat moet je weten voor de toets?
Noteer in je schrift zoveel mogelijk onderdelen die je moet weten voor de toets. Ben je goed voorbereid?

timer
5:00

Slide 13 - Diapositive

Oefening 1 
Is het vetgedrukte woord een persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief? Schrijf op in je schrift. 

  1. Elke avond schrijft Elske in haar dagboek. 
  2. Ze hoopt zo een mooi overzicht voor later te maken.
  3. Inmiddels heeft ze al drie schriften volgeschreven.
  4. Ze zal haar dagboeken pas weer lezen als ze volwassen is.
  5. Tot die tijd bewaart ze de schriftjes op de bovenste plank in haar kast.
timer
3:00

Slide 14 - Diapositive

Oefening 2
Neem de zinnen over in je schrift. Zet streepjes tussen de zinsdelen en benoem het werkwoordelijk gezegde en onderwerp van de zinnen.

  1. Ik heb het gras gemaaid.
  2. Mijn vader zal blij zijn. 
  3. De nieuwe bank wordt morgen geleverd.
  4. In de vakantie ga ik in een supermarkt werken.
  5. Elke ochtend staat de bakker om vijf uur op.
timer
7:00

Slide 15 - Diapositive

Uitleg zinsopbouw
We hebben geleerd dat een basiszin bestaat uit twee delen:
- een deel dat zegt wat de handeling is (=wwg)
- een deel dat zegt wie de handeling uitvoert (=ow)

Bijvoorbeeld:
De tuinman hakt om. 

Deze zin is nog niet compleet. Je moet namelijk niet alleen vragen wie hakt om? Maar ook wat hakt de persoon om? 
Het wordt dan: De tuinman hakt de boom om. 

Slide 16 - Diapositive

Uitleg zinsopbouw
Bij sommige werkwoorden moet je maar één basisvraag stellen. Bijvoorbeeld:
De hond slaapt.

Je kan niet vragen: Wat slaapt de hond? Je hoeft bij dit werkwoord maar één basisvraag te stellen. Wie slaapt? 

Bij sommige werkwoorden moet je de wie vraag stellen, maar kun je ook de wat vraag stellen.
Bijvoorbeeld:
Lisa zingt. Wat zingt Lisa? Lisa zingt een lied.
Klaas tekent. Wat tekent Klaas? Klaas tekent een hond. 

Slide 17 - Diapositive

Samengevat
1. Een werkwoord waar je alleen een wie vraag bij moet stellen (Hij slaapt)
2. Een werkwoord waar je een wie & een wat vraag bij moet stellen. (De tuinman hakt de boom om)
3. Een werkwoord waar je een wie vraag bij moet stellen, maar ook een wat vraag bij kunt stellen. (Linda zingt, Linda zingt een lied) 

Noteer van deze werkwoorden de juiste soort. (maak een keuze uit 1, 2 of 3)
Wassen, zwemmen, opbellen, fietsen, wegsturen. 

Slide 18 - Diapositive

Oefening 3
Een basiszin is de kortste zin die je kunt maken.
Maak met ieder werkwoord een kloppende basiszin. Dus voeg één of twee zinsdelen toe. 
  1. opeten
  2. repareren
  3. zitten
  4. kletsen
  5. feliciteren

Slide 19 - Diapositive

Verhaal maken
Iedereen zegt één woord, de rest van de klas is stil en luistert goed. We houden het tempo hoog. Als het te lang duurt gaat het woord naar de volgende persoon. 


Slide 20 - Diapositive

Pauze

Slide 21 - Diapositive

Wat weet je nog?
Waar hebben we het de vorige les over gehad?

Slide 22 - Diapositive

Verhaal maken

Ik heb acht vrijwilligers nodig die voor het bord willen komen, deze leerlingen moeten in een rijtje staan. We gaan vandaag weer een verhaal maken. Deze keer gaan jullie niet omstebeurt een woord zeggen, maar word je aangewezen. Het kan zijn dat je dan een langer deel van een verhaal moet vertellen, wellicht een paar zinnen of slechts een woord.

De klas bepaalt of je af bent. Je bent af als je ehhhhh, het woord ervoor herhaalt of natuurlijk als je vloekt of scheldt in het verhaal. De klas moet dus goed opletten of dit niet gebeurt. 

Daarnaast bepaalt de klas het onderwerp van het verhaal. Het verhaal moet hier dus ook een beetje over blijven gaan (enkele uitwijkingen zijn in principe prima). 

Slide 23 - Diapositive

Opdrachten bespreken
Wat? Opdracht 15 en 16 blz. 69 en 70

- Je kijkt met een andere kleur pen na
- Verbeter je antwoord als deze fout is
- Zet een krul als je het antwoord goed hebt

Slide 24 - Diapositive

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive