Modale werkwoorden Duits

Guten Morgen
Wie geht es euch?
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Guten Morgen
Wie geht es euch?

Slide 1 - Diapositive

Hoe staan we ervoor?

Slide 2 - Diapositive

Modale werkwoorden Duits



Tegenwoordige- en verleden tijd
Modalverben
wissen
Tegenwoordige - en verledentijd

Slide 3 - Diapositive

Lernziele
In deze les leer je wat modale werkwoorden zijn.

Je leert de vertalingen van de modale werkwoorden.

Je leert de modale werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin. 

Slide 4 - Diapositive

Verschiedene Sorten Verben
  • zwakke werkwoorden ofwel regelmatige werkwoorden  (bijv. wohnen)
  • sterke werkwoorden of onregelmatige werkwoorden 
  • onregelmatige werkwoorden als: haben, sein, werden
  • onregelmatige werkwoorden als de modale werkwoorden (6)

Slide 5 - Diapositive

Was ist ein Modalverb?
(schreibt auf!)
Een modaal werkwoord  (Modalverb)
  • Modale ww geven een noodzakelijkheid, waarschijnlijkheid, mogelijkheid of wenselijkheid aan. 
  • Staat meestal samen met een infinitief (heel werkwoord) van een ander werkwoord in een zin
  •  Verandert de betekenis van het werkwoord dat in de infinitief staat

Slide 6 - Diapositive

Heb je dat in het Nederlands ook?
Ja, kijk maar:
'hij eet' -> zegt iets over wat hij op het moment doet.
'hij wil eten' -> hier verandert het werkwoord 'willen' de betekenis van 'eten' en de zin: het is zijn wens iets te eten.
'hij kan eten' -> hier net zo: hij kan eten, maar moet niet.

'willen' en 'kunnen' zijn voorbeelden van modale werkwoorden.


Slide 7 - Diapositive

Modalverben auf Deutsch:

Slide 8 - Diapositive

Also dies sind ...
(schreibt auf!)
  • dürfen   (= mogen)
  • können (= kunnen)
  • mögen  (= lusten, lekker vinden, houden van, leuk vinden)
  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • sollen  (= moeten als wens van een ander, aanrading, bevel)
  • wollen  (= willen)
  • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)

Slide 9 - Diapositive

Was ist jetzt anders?
  • Ze hebben bijna allemaal een klinkerwisseling in de enkelvoudsvormen.
  • De uitgangen wijken af in vergelijk met het vervoegen zwakke ww (ich/er/sie/es krijgen geen uitgang). 

Slide 10 - Diapositive

Klinkerwisseling 
(schreibt auf!)
Verb                                             Singular                              Plural
dürfen                                        a = ich darf                        ü = wir dürfen
können                                      a = ich kann                      ö  = wir können
mögen                                       a = ich mag                       ö = wir mögen
müssen                                     u = ich muss                     ü = wir müssen
sollen                                         o = ich soll                          o = wir sollen
wollen                                        i = ich will                            o = wir wollen
wissen                                       eiß = ich weiß                   iss = wir wissen
 

Slide 11 - Diapositive

Die Endungen im Präsens
(schreibt auf!)
ich                   -
du                   (s)t
er/sie/es       -
wir                   en
ihr                    t
sie/Sie           en

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Übersetze:
hij kan

A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt

Slide 15 - Quiz

Übersetze:
jij mag (toestemming)
A
du darfst
B
du magst
C
du darf
D
du mag

Slide 16 - Quiz

(wissen)
Er ___ nicht, ob er heute noch kommt.
A
wiss
B
wisst
C
weißt
D
weiß

Slide 17 - Quiz

(wollen)
Du _____ keine Hausaufgaben machen.

A
woll
B
will
C
willst
D
wollst

Slide 18 - Quiz

In de volgende video
worden de modale werkwoorden nog eens vervoegd

en

zie je een heleboel voorbeeldzinnen!

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Vidéo

Modalverben im Präteritum

Slide 21 - Diapositive

Modalverben im Präteritum
(schreibt auf!)
dürfen = durften
können = konnten
müssen = mussten
wollen = wollten
wissen = wussten

Slide 22 - Diapositive

Die Endungen im Präteritum
(schreibt auf)
ich stam + e
du stam + est
er/sie/es stam + e
wir stam + en
ihr stam + et
sie/Sie stam + en

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Präteritum
(wollen) Ich ______ nach Hause gehen.
A
wollte
B
willte
C
wollt
D
willt

Slide 25 - Quiz

Präteritum
(dürfen) ______ du in die Disko gehen?
A
dürftest
B
darftest
C
durftest
D
willt

Slide 26 - Quiz

Präteritum
(wissen) ______ er, dass die letzte Stunde ausfiel?
A
wisste
B
wusste
C
weißte

Slide 27 - Quiz

Wat helpt je bij het leren?
  • Bij 3 van deze werkwoorden is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud:
    - dürfen (= mogen, ik mag)   ->  ich darf
    - können (= kunnen, ik kan)   > ich kann
    - wollen (= willen, ik wil)  > ich will

Slide 28 - Diapositive

Wat helpt bij het leren?
Onthoud de eerste letters van het rijtje werkwoorden
dürfen - können - mögen - müssen - sollen - wollen - wissen

En maak hiermee een voor jou makkelijk te onthouden zin,
bijvoorbeeld:
de klas moet maar snel weg wezen
En verlink deze letters in je hoofd met de Modalverben ....

Slide 29 - Diapositive

Afsluitend ...
Via onderstaande link vind je nog meer uitlegfilmpjes en extra oefeningen
 

Slide 30 - Diapositive

Sterke werkwoorden
met een -a- / -e- in de stam

Slide 31 - Diapositive

Wat is er nu anders bij de sterke werkwoorden?

Sterke werkwoorden krijgen in sommige vormen
een klinkerverandering in de stam


Slide 32 - Diapositive

Dan is er een klinkerverandering
a -> ä
au -> äu

korte e -> i 
lange e -> ie


Slide 33 - Diapositive

vb... sterk ww met "a" in de stam
fahren...sterk?      ja!    wij rijden/wij reden
Ich fahre
du fährst
er/sie/es fährt
wir fahren
ihr fahrt
sie/Sie fahren

Slide 34 - Diapositive

Mutter ... (schlafen = slapen ) am Wochenende immer aus.

Slide 35 - Question ouverte

 vb... sterk ww met "e" in de stam
sehen....sterk?       ja!   wij zien/ wij zagen
Ich sehe
du siehst
er/sie/es sieht
wir sehen
ihr seht
sie/Sie sehen

Slide 36 - Diapositive

Probeer nu eens zelf
de juiste vorm
van het werkwoord te vinden

Slide 37 - Diapositive

Mutter ... (sehen = zien) die Show im Fernsehen.

Slide 38 - Question ouverte

Du ... (helfen) deiner Schwester mit den Hausaufgaben.

Slide 39 - Question ouverte

Er zijn geen regels zonder uitzonderingen:

gehen, stehen
-> 
sterk, maar geen klinkerverandering
                                    (er geht, er steht)
nehmen, geben -> sterk, maar lange e wordt i
                                    (sie nimmt, du gibst)
stoßen -> = stoten, sterk in het D, geen a/e maar wel Umlaut
                                    (du stößt, er stößt)

Slide 40 - Diapositive

Ende

Slide 41 - Diapositive


Habt ihr noch Fragen?

Slide 42 - Diapositive