HV3 - Die Verben - Modalverben

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

die Wochentage und Tageszeiten

learngerman.dw.com

Grammatik Wiederholung

• Das Lernziel


• Grammatik Wiederholung


• An die Arbeit 
  

Was machen wir heute?

Lernziele

Ik kan, aan het einde van de les, de werkwoorden in het Duits vervoegen.

Grammatik

Die Verben = De Werkwoorden

Wat weet je er nog van? 

Hoe maak je de stam van een werkwoord?

1. hele werkwoord + en
2. hele werkwoord - en
3. stam + en
4. stam - en

Zwakke werkwoord: Welke uitgang hoort bij welk persoonlijk voornaamwoord? Sleep de blauwe vakjes naar de rode.

ich

du

er / sie / es

wir

ihr

sie / Sie

st

t

en

t

en

e

Kies de juiste vorm van het werkwoord.

(tanzen) Wir ... die ganze Nacht.

1. tanzen
2. tanzt
3. tanze

Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

(bestellen) Ich ... eine Pizza.

Grammatik

Dit gedeelte heb je geleerd in thema 2. Er komen nu nieuwe regels bij. 

• Stam op s-klank
• Stam op -d of -t

Bekijk op de volgende dia het filmpje

03:29

Stam -d of -t

Stam maken en onderwerp in de zin zoeken blijven hetzelfde. 

Er zijn 3 uitzonderingen met de uitgang wanneer de stam op een -d of -t  eindigt. Bekijk de tabel hiernaast goed.

• Wat is er anders?
• Bij du, er/sie/es en ihr komt er een extra -e- tussen de stam en de uitgang. De uitgangen blijven hetzelfde. 
• Waarom zou dat anders zijn?
• Duitsers kunnen het woord anders niet goed uitspreken.

Pers. vnw	basisregel	stam op -d of -t
ich	e	e
du	st	e st
er/sie/es	t	e t
wir	en	en
ihr	t	e t
sie/Sie	en	en

04:14

Stam op s-klank

Stam maken en onderwerp in de zin zoeken blijven hetzelfde. 

Er is 1 uitzondering met de uitgang wanneer de stam op een s-klank eindigd.. Bekijk de tabel hieronder goed.

• Wat is er anders?
• Bij du komt er alleen een t als uitgang.
• Waarom zou dat anders zijn?
• De stam eindigt al op een s-klank, dus hoeft er geen extra s bij te komen.
• Wat zijn s-klanken?
• S - SS - ß - SCH - Z - X

Pers. vnw	basisregel	stam op s-klank
ich	e	e
du	st	t
er/sie/es	t	t
wir	en	en
ihr	t	t
sie/Sie	en	en

die Modalverben

dürfen	können	mögen	müssen	sollen	wollen
ich darf du darfst er/es/sie darf	ich kann du kannst er/es/sie kann	ich mag du magst er/es/sie mag	ich muss du musst er/es/sie muss	ich soll du sollst er/es/sie soll	ich will du willst er/es/sie will

Modalverb

"wissen"

weiß

weißt

weiß

wissen

wisst

wissen

ich

du

er / sie / es

wir

ihr

sie / Sie

Modalverb

"müssen"

muss

musst

muss

müssen

müsst

müssen

ich

du

er / sie / es

wir

ihr

sie / Sie

Modalverb

"können"

kann

kannst

kann

können

könnt

können

ich

du

er / sie / es

wir

ihr

sie / Sie

Modalverb

"dürfen"

darf

darfst

darf

dürfen

dürft

dürfen

ich

du

er / sie / es

wir

ihr

sie / Sie

Modalverben

dürfen	können	mögen	müssen	sollen	wollen
Darf ich ...?	Kann ich ...?	Ich mag ...	Ich muss ...	Soll ich ...?	Ich will

mag ik

kan ik

ik lust

ik moet

moet ik

ik wil

Verbinde die Modalverben mit der Bedeutung.

kunnen

mogen, toestemming hebben

leuk vinden, lusten, aardig vinden

mögen

dürfen

können

Sterke werkwoorden

Zwakke werkwoorden

Veranderen van klank

Verandert niet van klank

Voltooid deelwoord eindigt op -en

Voltooid deelwoord eindigt op d/t

lopen

maken

geven

spelen

Modaal werkwoord

Sterk werkwoord

essen

nehmen

möchten

können

dürfen

Sleep de woorden naar het juiste vak

Zwakke werkwoorden

sterke werkwoorden

machen

laufen

schlafen

tanzen

Sleep de juiste werkwoorden naar de juiste tabel.
Welke zijn zwak en welke zijn sterk?

ich mache    wir machen

du machst    ihr macht

er macht      Sie/sie machen

ich fahre   wir fahren

du fährst   ihr fahrt

er fährt     Sie/sie fahren

anfangen

arbeiten

brauchen

fallen

halten

kaufen

lassen

lernen

Sterke werkwoorden met a in de stam.

Sterke werkwoorden met e in de stam.

du/er/sie/es

er fährt

wir sprechen

a verandert in ä

ich lese

e verandert in i bij een korte klank

ich sehe
du siehst

ich laufe
du läufst

Tegenwoordige tijd

machen

onregelmatige werkwoorden

modale werkwoorden + wissen

regelmatige zwakke werkwoorden

regelmatige sterke werkwoorden

wohnen

sein

fahren

mögen

tanzen

müssen

schlafen

zwakke werkwoorden

sterke werkwoorden

wohnen

fahren

machen

sehen