Kapitel 4 grammatica A modale werkwoorden

Kapitel 4 grammatica A modale werkwoorden
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo lwoo, vwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 1 min

Éléments de cette leçon

Kapitel 4 grammatica A modale werkwoorden

Slide 1 - Diapositive

Modalverben in T.T., V.T. en V.T.T
VWO 5 Kapitel 4

Slide 2 - Diapositive

Welke werkwoorden zijn Modalverben?
A
machen, wohnen, lernen
B
trainieren, fotografieren telefonieren
C
müssen, können, wissen
D
gehen, stehen, geben

Slide 3 - Quiz

Modalverben

Slide 4 - Diapositive

dürfen
mögen
wollen
können
wissen
sollen
müssen
Sleep de betekenis rechts naast het juiste werkwoord
moeten (wens van een ander)
willen 
lusten, lekker vinden, houden van
weten
moeten (noodzaak)
kunnen
mogen

Slide 5 - Question de remorquage

Modalverben ? WTF?
Wat is het?
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat, in tegenstelling tot zelfstandige werkwoorden, een betekenis toevoegt aan een ander werkwoord en daardoor in principe niet zelfstandig voorkomt:
Ik dans
Ik kan dansen

Slide 6 - Diapositive

Verben: Modalverben (unregelmäßig)
wollen = willen
sollen = moeten (van iemand anders)
müssen = moeten (noodzaak)
dürfen = mogen (toestemming hebben)
können = kunnen
mögen = lekker/leuk etc. vinden
wissen = weten
möchten = zou graag willen (= Konjunktiv II van mögen)

Slide 7 - Diapositive

Tijden
Net als in het Nederlands (ik kan dansen --> ik kon dansen)
veranderen ook in het Duits de vormen van hulpwerkwoorden wanneer ze in een andere tijd gebruikt worden (ich kann tanzen --> ich konnte tanzen). Bekijk de uitleg van de tegenwoordige tijd:

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Samenvatting
In de tegenwoordige tijd vallen 2 dingen op:
1. bij de ich, du en er/sie/es/man vorm verandert de klinker in de stam van het werkwoord.  --> können stam= könn --> ich kann
2. de ich en de er/sie/es/man vorm hebben geen uitgang --> ich kann NIET ich kanne

Slide 10 - Diapositive

Ich
Du
Er/ sie/ es
Wir
Ihr
Sie/ sie
magst
mag
mögen
mögt
mögen
mag

Slide 11 - Question de remorquage

Vul de juiste vormen in

Slide 12 - Diapositive

Ich .....(wollen) Musik hören.

Slide 13 - Question ouverte

Ihr .... (dürfen) auch kommen.

Slide 14 - Question ouverte

Er ... (sollen) das machen.

Slide 15 - Question ouverte

Verleden tijd
kijk nu wat in de verleden tijd gebeurt:

Slide 16 - Diapositive

Modalverben zijn

Slide 17 - Diapositive

V.T. van können,müssen,wollen en wissen

Slide 18 - Diapositive

Samenvatting
In de verledentijd:
- geen umlaute (ö,ä,ü) maar o,a,u
- aan de stam komt -te- voor de verleden tijd
- de ich en de er,sie,es,man vorm heeft geen uitgang
- bij wissen verandert de i in de stam naar u

Slide 19 - Diapositive

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wollte
wollten
wolltest
wolltet
wollte
wollten

Slide 20 - Question de remorquage

Vul de juiste vormen in

Slide 21 - Diapositive

Ihr .... (müssen) auf die Toilette.

Slide 22 - Question ouverte

Leider (können) ... ich gestern nicht kommen.

Slide 23 - Question ouverte

(mögen)... Sie Blumenkohl als sie jung waren?

Slide 24 - Question ouverte

En nu nog de V.T.T.

Slide 25 - Diapositive

Samenvatting V.T.T.
net als bij andere werkwoorden bestaat ok de V.T.T. van hulpwerkwoorden uit een vorm van haben/sein die vervoegd wordt: Ich habe gewusst, maar  du hast gewusst
en het voltooid deelwoord dat niet verandert
 Ich habe gewusst EN du hast gewusst

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Vul de goede vorm in

Slide 28 - Diapositive

Du hast die Antwort ... (wissen)

Slide 29 - Question ouverte

Er hat es heute nicht ... (können)

Slide 30 - Question ouverte

Hast du es auch .... (wollen)?

Slide 31 - Question ouverte

Machen
Seite 171
Aufgabe 7

Fertig? Test jezelf Lektion 1

Lernen Signalwörter S. 54

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Vidéo