29-08-2019

29 augustus 2019
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
MetaaltechniekPraktijkonderwijsLeerjaar 3

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

29 augustus 2019

Slide 1 - Diapositive

wat gaan we doen?
  • dit schooljaar in ieder geval Examen C
  • naast start veilig nu ook werk veilig
  • paar keer per jaar kun je een Examen SWB te doen

Slide 2 - Diapositive

korte kennis test

Slide 3 - Diapositive

Je loopt door de werkplaats. Je ziet iemand gewond op de grond liggen. Wat doe je?
A
Je haalt hulp en zorgt voor de gewonde.
B
Je rent hard weg.
C
Je doet alsof je niks ziet en gaat gewoon aan het werk.

Slide 4 - Quiz

Waar dienen mondkapjes voor?
A
Ze houden schadelijke stoffen tegen
B
Ze zorgen voor frisse lucht
C
Je bent hierdoor beter te verstaan

Slide 5 - Quiz

Je moet gasflessen opslaan. Dat moet op een veilige plaats gebeuren om ongelukken te voorkomen. Waar moet je bij de opslag van gascilinders onder andere aan denken?
A
Dat er een put vlakbij is, waarin gelekt gas kan zakken.
B
Dat de ruimte waar je de flessen opslaat goed luchtdicht is afgesloten.
C
Dat je de flessen ter koeling in een bak met vijftien centimeter water zet.
D
Dat je de gasflessen goed vastzet.

Slide 6 - Quiz

Wanneer kan een mengsel NIET exploderen?
A
als het mengsel binnen het explosie gebied ligt
B
als het mengsel heel veel of juist heel weinig explosieve stof bevat
C
als het mengsel tussen de onderste en bovenste explosiegrens zit

Slide 7 - Quiz

Wat gebeurt er bij een explosie?
A
bluswater zet uit, waardoor er een knal ontstaat
B
de brand verloopt heel snel, waardoor er een drukgolf ontstaat
C
er komen gevaarlijke gassen vrij die zich mengen, waardoor je een knal krijgt

Slide 8 - Quiz

Je werkt in een computercentrum als onderhoudsmonteur. Je wordt opgeroepen om een storing te verhelpen. Bij de storing aangekomen, blijkt er rook uit een netwerkcomputer te komen en even later zie je vlammen. Met welk blusmiddel kun je deze brand blussen?
A
met ABC Bluspoeder
B
met de brandslang
C
met speciaal D bluspoeder
D
met een CO2 blusser

Slide 9 - Quiz

Welke kleur heeft de hals van een cilinder met acetyleen?
A
Kastanjebruin
B
Lichtgroen.
C
okergeel

Slide 10 - Quiz

Wat is een goede blusmethode?
A
Blus als leek altijd met water.
B
Ga altijd bovenwinds staan.
C
Richt de straal op de vlammen.

Slide 11 - Quiz

Wat moet je doen als je een brandwond hebt?
A
Brandzalf op de wond smeren en afdekken met verband.
B
Direct koelen met lauw water.
C
Eerst professionele hulp inschakelen.

Slide 12 - Quiz

Wat zijn de drie elementen van de branddriehoek?
A
Brandstof, mengverhouding en katalysator.
B
Brandstof, zuurstof en ontstekingsenergie.
C
Ontstekingsenergie, zuurstof en katalysator.

Slide 13 - Quiz

Bij welke branden kun je schuim als blusmiddel gebruiken?
A
Vloeistofbranden.
B
Vloeistofbranden en gasbranden.
C
Vloeistofbranden en metaalbranden

Slide 14 - Quiz

Welke blusstof is geschikt voor het blussen van een gasbrand?
A
bluspoeder
B
schuim
C
stoom

Slide 15 - Quiz

Een explosie kan alleen plaatsvinden
A
Boven de bovenste explosiegrens.
B
Onder de onderste explosiegrens.
C
Tussen de onderste en de bovenste explosiegrens

Slide 16 - Quiz

Wat is de zelfontbrandingstemperatuur van een stof?
A
De laagste temperatuur waarbij de stof door een vonk kan worden aangestoken.
B
De laagste temperatuur waarbij de stof ontbrandt zonder hem aan te steken met een vonk of een vlam.
C
De laagste temperatuur waarbij de stof uiteenvalt in brandbare componenten.

Slide 17 - Quiz

Wat is de definitie van een brand?
A
Een chemische reactie van een brandbare stof en een katalysator waarbij zuurstof vrijkomt.
B
Een chemische reactie van een brandbare stof en zuurstof waarbij warmte vrijkomt
C
Een zodanig hoge temperatuur dat er vlammen ontstaan.

Slide 18 - Quiz

Je wilt blootstelling aan een gevaarlijke stof voorkomen. Daar om neem je een maatregel aan de bron. Welke maatregel(en) neem je als eerste maatregel aan de bron? Meerdere antwoorden kunnen juist zijn.
A
Elimineren (de stof niet meer gebruiken).
B
Ventileren (vuile lucht naar buiten zuigen).
C
Vervangen (een andere, minder gevaarlijke stof gebruiken).
D
vorm veranderen (bijvoorbeeld brokken in plaats van vloeistof).

Slide 19 - Quiz

inloggen bij SWB
kijk of alles nog werkt

Slide 20 - Diapositive