Effent Frans leesvaardigheid 3tl

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Effent Frans Leesvaardigheid 3tl 

Instructie

In Magister, in de bijlagen bij de les vandaag, vind je een document met drie korte leesteksten. Je leest de teksten en maak de vragen op de volgende slides. Het zijn in totaal 16 meerkeuzevragen. Vul niet zomaar wat in, maar werk er geconcentreerd en actief aan. 

hoe pak je de tekst aan?

voor het lezen

tijdens het lezen

na het lezen

voor het lezen

1. wat voor tekst is het? Interview?
2. wat is de titel?
3. zijn er plaatjes?
4. zoek samenhang in de tussenkopjes
5. hulpmiddelen zoals moeilijke woordenlijst aanwezig?

tijdens het lezen

lees per alinea

vat voor jezelf elke alinea samen

bekijk wat de samenhang is tussen de alinea's

kun je elke alinea in eigen woorden navertellen?

na het lezen

Wat heb je aan nieuwe informatie gevonden?

wat heeft de tekst als doel gehad?

Tekst 1 Comment vas-tu?

Tekst 1 is een dialoog.

1. Franck est :

1. Etudiant
2. Informaticien
3. Cuisinier
4. Fleuriste

2. Quand Nicolas a-t-il ouvert son restaurant ?

1. Depuis 6 mois
2. Depuis 6 semaines
3. Depuis le mois de juin
4. Depuis samedi

3. Quelle type de cuisine propose-t-il ?

1. Italienne
2. Chinoise
3. Lyonnaise
4. Indienne

4. Avec qui Franck souhaite-t-il venir au restaurant ?

1. Son amie
2. Ses parents
3. Son frère
4. Sa sœur

5. Paola est originaire de quel pays ?

1. Italie
2. Espagne
3. France
4. Portugal

6. Quand Franck et son amie viendront dîner au restaurant ?

1. Samedi soir
2. En juin
3. Samedi midi
4. Dans 6 mois

Tekst 2 Jours de la semaine

Tekst 2 gaat over de dagen van de week.

1. Quelle activité David pratique-t-il le mercredi après-midi ?

1. Le football
2. Le piano
3. Le violon
4. Le tennis

2. Quel est le bon ordre pour les jours de la semaine ?

1. lundi, mercredi, dimanche, jeudi, samedi, mardi, vendredi
2. dimanche, lundi, jeudi, vendredi, samedi, mardi, mercredi
3. lundi, mardi, mercredi, jeudi, vendredi, samedi, dimanche
4. mercredi, jeudi, dimanche, samedi, vendredi, lundi, mardi

3. Quels sont les deux jours
du week-end ?

1. samedi et dimanche
2. lundi et mardi
3. vendredi et samedi
4. mercredi et jeudi

4. Quels sont les deux jours qui se ressemblent le plus pour David ?

1. Le vendredi et le dimanche.
2. Le mardi et le jeudi.
3. Le mercredi et le lundi.
4. Le samedi et le dimanche

5. Quel jour David passe-t-il le moins de temps à l'école ?

1. lundi
2. mercredi
3. mardi
4. vendredi

Tekst 3 Les fêtes en France

Tekst 3 gaat over de feestdagen in Frankrijk. De Fransen zijn op deze feestdagen vrij. Op 5 mei zijn de meesten mensen in Nederland ook vrij, we vieren dan het einde van de tweede wereldoorlog. Zo zijn er in Frankrijk ook buiten de gewone feestdagen een aantal vaste vrije dagen. 

1. À quelle occasion offre-t-on du *muguet à ses proches ?
(* = lelietje van Dale = bloemetje)

1. Noël
2. Le jour de l'An
3. Pâques
4. Le fête du Travail

2. Quand a lieu la fête nationale française ?

1. Le 25 décembre
2. Le 14 juillet
3. Le 8 mai
4. Le 1er mai

3. Quel événement est fêté le 8 mai ?

1. La prise de la Bastille
2. Le début de la nouvelle année
3. La naissance de Jésus
4. La fin de la Seconde Guerre mondiale

4. Combien y a-t-il de *jours fériés en France ? (*vrije dagen)

1. onze
2. huit
3. dix
4. quinze

5. À quelle fête mange-t-on des œufs en chocolat

1. Noël
2. La fête du Travail
3. Pâques
4. Le jour de l’An

Deze teksten vond ik:

1. makkelijk
2. het was te doen
3. moeilijk