Genetica

Leerdoelen
Je moet genetische vraagstukken kunnen oplossen met:
volledige dominantie, onvolledige dominantie, codominantie (incl. multipele allelen bij bloedgroepen), X-chromosomale overerving, letale allelen, en gekoppelde overerving

1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Leerdoelen
Je moet genetische vraagstukken kunnen oplossen met:
volledige dominantie, onvolledige dominantie, codominantie (incl. multipele allelen bij bloedgroepen), X-chromosomale overerving, letale allelen, en gekoppelde overerving

Slide 1 - Diapositive

Fenotype

Homozygoot

Een "onderdrukt" allel
De allelen voor een bepaalde eigenschap
Twee verschillende allelen voor een bepaalde eigenschap
Homozygoot dominant
Homozygoot recessief
Heterozygoot
De waarneembare eigenschap van een organisme
Twee gelijke allelen voor een eigenschap
Recessief allel
Gen
Heterozygoot
AA
aa
Aa

Slide 2 - Question de remorquage

Homozygoot/Heterozygoot
Homozygoot   => twee dezelfde allelen
                              => AA --->  homozygoot dominant
                              => aa --->  homozygoot recessief
Heterozygoot => twee verschillende allelen
                              => Aa
                             

Slide 3 - Diapositive

Mensen hebben altijd 2 allelen van een bepaald gen. Wat is een reden dat deze twee allelen niet altijd hetzelfde zijn?

Slide 4 - Question ouverte

Geslachtelijke voortplanting

Slide 5 - Diapositive

Oogkleur: bruin is dominant. Daniëlle is homozygoot dominant, haar man is heterozygoot. Wat is de kans op een kind met blauwe ogen?

Slide 6 - Question ouverte

Bij mensen is het gen voor rechtshandigheid (R) dominant over het gen voor linkshandigheid (r). In de afbeelding hieronder is een stamboom van mensen weergegeven.
Bekijk de stamboom over en noteer bij elk persoon uit de stamboom het genotype.
dus: 1 = ..

Slide 7 - Question ouverte

Dit is een voorbeeld van
A
intermediair
B
codominantie
C
onvolledig dominant

Slide 8 - Quiz

Welk type overerving zie je in de afbeelding?

Bij een kruising tussen een roze en een witte bloem, hoeveel procent van de nakomelingen zal roze zijn?
A
Codominant; 50%
B
Incompleet dominant; 50%
C
Codominant; 25%
D
Incompleet dominant; 25%

Slide 9 - Quiz

Incomplete dominantie
Soms beïnvloedt het recessieve allel het fenotype maar een klein beetje.
Soms zijn beide allelen gelijkmatig dominant bij het bepalen van het fenotype.
Een homozygote plant met twee allelen voor rode bloemen heeft rode bloemen.
Een homozygote plant met twee allelen voor witte bloemen heeft witte bloemen.
Een heterozygote plant met zowel een allel voor rode bloemen als voor witte bloemen heeft eigenlijk roze bloemen.

Omdat beide allelen even dominant zijn, bepalen beide samen het fenotype.
Het resulterende fenotype wordt een intermediair fenotype genoemd.

Slide 10 - Diapositive

Codominant
  • Beide allelen komen volledig tot uiting in een heterozygoot individu (de vogel in de afbeelding is bijvoorbeeld zowel blauw als wit)
  • Allelen aangegeven als superscript van een gekozen letter

Slide 11 - Diapositive

Welk genotype hoort bij welke bloedgroep?
Bloedgroep A
Bloedgroep B
Bloedgroep AB
Bloedgroep O

Slide 12 - Question de remorquage

Bloedgroepen 
genotypes en fenotypes
Twee co-dominante allelen (I),
Een recessief allel (i)

IAIA    Bloedgroep A
IAi       Boedgroep A
IBIB    Bloedgroep B
IBi       Bloedgroep B
IAIB    Bloedgroep AB
ii          Bloedgroep 0 

Slide 13 - Diapositive

Een moeder met bloedgroep B en een vader met bloedgroep A krijgen samen een kindje met bloedgroep 0.
Wat waren de genotypen van de ouders?

Slide 14 - Question ouverte



Man: bloedgroep AB, vrouw bloedgroep A.
Eerste kind: bloedgroep B.
Wat is de kans dat het tweede kind bloedgroep A heeft?

Slide 15 - Question ouverte

Dit is een karyogram van een...
A
Jongen
B
Meisje
C
Jongen met Down syndroom
D
Meisje met Down syndroom

Slide 16 - Quiz

Chromosomen
aantal chromosomen in een menselijke cel

aantal autosomen in een menselijke cel

aantal homologe chromosomen in een vrouwelijke cel

aantal homologe chromosomen in een mannelijke cel

aantal chromosoomparen in een menselijke cel
...
...
...
...
...
21
22
23
24
42
44
46
48
21
22
23
24
42
44
46
48

Slide 17 - Question de remorquage

Karyogram

Slide 18 - Diapositive

Een geslachtscel bevat een Y-chromosoom. Wat voor geslachtscel kan dit zijn?
A
zaadcel
B
eicel
C
zaadcel en eicel

Slide 19 - Quiz

Geslachtschromosomen

Slide 20 - Diapositive


Kleurenblindheid wordt veroorzaakt door het x-chromosomale gen A en erft recessief over. Hoe groot is de kans dat meneer Groen (XaY) en mevrouw Groen (XAXa) een kleurenblinde dochter krijgen? Vul het kruisschema in én geef de kans. 
Opdracht
♀/♂
Xa
Y
XA
Xa
XAXa
XAY
XaXa
XaY

Slide 21 - Question de remorquage

X-chromosomale overerving (1)
Bij X-chromosomale overerving erft de eigenschap over via de X-chromosoom. Een vrouw heeft 2 X-chromosomen, dus een homozygoot heeft XAXA of XaXa

 Een vrouwlijke heterozygoot (XAXa) kan draagster zijn van een recessieve eigenschap.


Slide 22 - Diapositive

X-chromosomale overerving (2)
Bij mannen is hetero-/homozygoot niet van toepassing, omdat zij maar 1 X-chromosoom hebben.
XaY- of XAY-
Bij een man kan een recessieve, X-chromosomale aandoening dus al met 1 allel tot uiting komen, omdat zij geen tweede allel hebben.

Slide 23 - Diapositive

Een vrouw die kleuren kan zien, heeft een kleurenblinde vader. Haar man is niet kleurenblind. Hoe groot is de kans dat een zoon van hen kleurenblind is?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 24 - Quiz

Bij mensen is het gen voor hemofilie recessief en X-chromosomaal. De vader en moeder van een pasgeboren kind hebben beiden normale bloedstolling. Beide grootvaders hebben hemofilie.
Hoe groot is de kans op een dochtertje met hemofilie?
Hoe groot is de kans op een zoontje met hemofilie?
A
Meisje: 100% Jongen: 50%
B
Meisje: 50% Jongen: 100%
C
Meisje: 0% Jongen: 100%
D
Meisje: 0% Jongen: 50%

Slide 25 - Quiz

Leg uit of de eigenschap PTC proeven X-chromosomaal kan zijn of niet.

Slide 26 - Question ouverte

X-chromosomale overerving herkennen in stambomen

- Zonen krijgen het X-chromosoom altijd van hun moeder
- Dochters krijgen altijd een X-chromosoom van hun vader


Kruisingsregel X-chromosomale overerving:
'zieke dochters hebben zieke vaders'

Slide 27 - Diapositive

Wat is een typisch kruisingsschema voor een letale overerving?
A
B
C
D

Slide 28 - Quiz

Letale factoren
= Allel dat bij homozygote toestand niet levensvatbaar is. 

Voorbeeld: 
  • kuifkanaries  

Verhouding 2:1 (letale factor telt niet mee)

Slide 29 - Diapositive

pp is een letaal genotype bij cavia's. Je kruist cavia Pp met cavia Pp. Hoeveel % van de levend geboren jongen heeft genotype Pp?

Slide 30 - Question ouverte

Bij Manx katten:
aa: met staart, Aa: staartloos, AA: letaal.
Een kat mét, en een kat zonder staart worden gekruist. Bereken het % katten dat zonder staart wordt geboren.

Slide 31 - Question ouverte

Van een dihybride kruising worden 2 cavia's gekruist: AABB x aabb
(A = zwart, a = wit, B = ruw, b = glad)

Wat is het genotype van de F1?
A
AAbb
B
AaBb
C
aaBb
D
AaBB

Slide 32 - Quiz

Van een dihybride kruising met 2 cavia's: AABB x aabb
(A = zwart, a = wit, B = ruw, b = glad) worden de F1 dieren onderling gekruist.

In de F2 is het gedeelte dat zwart en ruwharig is:
A
1/16
B
3/16
C
9/16
D
3/4

Slide 33 - Quiz

Dihybride kruising
Bij een dihybride kruising bestudeer je twee eigenschappen tegelijkertijd. In het kruisingsschema hiernaast bijvoorbeeld, wordt gekeken naar de overerving van kleur én vorm van de erwten.

Bij onafhankelijke overerving liggen de twee eigenschappen op verschillende chromosomen. Als een ouder genotype AaBb heeft, dan kan deze ouder vier verschillende geslachtscellen produceren: AB, Ab, aB en ab.

Hierdoor krijg je een kruisingsschema met 4x4 = 16 mogelijke genotypen voor de nakomelingen. 

Slide 34 - Diapositive

Uitleg dihybride kruising cavia's

Slide 35 - Diapositive

Bij een dihybride kruising geeft de verhouding 9: 3: 3: 1 een.................aan.
A
gekoppelde overerving
B
Onafhankelijke overerving
C
Intermediare dominantie
D
Multipele allelen

Slide 36 - Quiz

Hieronder zijn twee genen op verschillende loci gelegen. Sleep de afbeelding naar de bijbehorende categorie.
onafhankelijk
gekoppeld

Slide 37 - Question de remorquage

Gekoppelde genen
Twee genenparen kunnen op andere
chromosomenparen liggen = onafhankelijke
overerving 

Twee genenparen kunnen ook op hetzelfde
chromosomenpaar liggen = gekoppelde overerving

Slide 38 - Diapositive

 Notatie gekoppelde genen:
streep onder/boven genen
Bij gekoppelde genen zijn er minder combinaties van geslachtscellen mogelijk.

Zoals je in de afbeelding kan zien, is de F1 generatie heterozygoot voor beide eigenschappen (AaBb). Echter, F1 kan maar twee mogelijke geslachtscellen maken: AB of ab.
De combinaties Ab of aB zijn niet mogelijk, omdat die in de P-generatie niet als combinatie bestonden. 

Slide 39 - Diapositive

Hiernaast zie je een chromosomenpaar met gekoppelde eigenschappen. Deze persoon maakt voortplantingscellen aan. Welke combinatie aan allelen kan voorkomen in zo'n cel? Leg je antwoord uit.

Slide 40 - Question ouverte


Bij de mens komen twee gekoppelde genen voor: A en B. Hoe groot is de kans dat een vader en een moeder met een chromosoompatroon zoals hiernaast een kind krijgen met genotype aaBb?  

Slide 41 - Question ouverte

Twee individuen met hetzelfde genotype (zie afbeelding) krijgen 80 nakomelingen. Hoeveel van die nakomelingen zouden in theorie genotype AABb moeten hebben? Leg je antwoord uit.

Slide 42 - Question ouverte