26-11-2020

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

Welcome!

Log in to LessonUp.com with your laptop

Use your own name

Vandaag

herhaling voor de toets:

- woordjes 

- past simple/present perfect 

- irregular verbs

- linking words

- relative pronouns

Doel

Je hebt minimaal 3 onderdelen geleerd voor de toets.

reminder

wat hebben we gedaan dit hoofdstuk?

- woordjes 

- past simple/present perfect 

- irregular verbs

- linking words

- relative pronouns

wat weet je hier nog van?

Waar wil je het het liefst meer uitleg over vandaag?

1. past simple en present perfect
2. irregular verbs
3. linking words
4. relative pronouns

Words

Er zijn 4 woordenlijsten die je moet leren.

Je kan de woordenlijsten vinden van pagina 109 tot 116.

Op deze paginas staan ook samenvattingen van de grammatica onderdelen van dit hoofdstuk.

Get to work

Je hebt 4 minuten, één minuut per woordenlijst. Probeer ze zo snel mogelijk door te lopen en focus op de meest moeilijke woorden. 

https:

past simple - present perfect

wanneer gebruik je welke?

past simple

In het verleden gebeurd, nu afgelopen

I walked to school this morning

I talked to the president three years ago

als er iets in de zin staat waaruit je kan afleiden wanneer het gebeurd is, gebruik je past perfect

present perfect

begon in het verleden maar gaat nogsteeds door

I have worked here for three years

I have lived here since I was born

FYNE JAS

For, Yet, Never, Ever, Just, Already, Since

leg het verschil uit tussen de past simple en present perfect

Irregular Verbs

wat is het verschil tussen een irregular verb en een gewone?

page 190-191

https:

linking words

Waar gebruik je ze voor?

Welke linking words zijn er allemaal?

He went back home ..... work was done

1. but
2. so
3. until
4. when

He could walk ........ he broke his foot

1. so
2. because
3. yet
4. or

He didn't want to work on Math ......... study for his English test

1. because
2. until
3. yet
4. nor

It was really early in the morning ........... I still had to get out of bed

1. Yet
2. or
3. so
4. before

relative pronouns

who - which - that - whose

Wanneer gebruik je ze?

relative pronouns

Who --> verwijst naar een persoon

Which --> verwijst naar dieren en dingen

That --> gebruik als het verwijst naar iets waar de zin niet zonder kan

Whose --> geeft aan dat iets van iemand is

klopt dit? "This is my girlfriend which I live with"

1. ja
2. nee

Klopt dit? "these are the shoes which he was wearing when he won the race"

1. ja
2. nee

Klopt dit? "the little boy, that is very small, got the cat out of the tree"

1. ja
2. nee

klopt dit? "this is the little boy that got the cat out of the tree"

1. ja
2. nee

Nog vragen?

Dingen die nog onduidelijk zijn?

Iets dat je nog wilt weten voor de toets?

Bye!

see you next week!