H4 par. 1 Van handwerk naar machine

Tijd van burgers en stoommachines
De industriële revolutie
par. 1.1 Van handwerk naar machine

1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Tijd van burgers en stoommachines
De industriële revolutie
par. 1.1 Van handwerk naar machine

Slide 1 - Diapositive

Kenmerkende aspecten
31. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen
32. De voortschrijdende democratisering (Kiesstrijd)
33. De Industriële Revolutie

Slide 2 - Diapositive

Invalshoeken
  • Economisch: 
  • wat zijn de middelen van bestaan? 
  • Denk hierbij bijvoorbeeld jagen en verzamelen, landbouw, industrie. 
  • Hoe komen mensen aan hun inkomsten?
 

Slide 3 - Diapositive

Invalshoeken
  • Politiek-bestuurlijk: 
  • hoe wordt de samenleving bestuurd? 
  • Wie is de baas? 
  • Welke regels en wetten zijn er?
  • Wie controleert de wetten en wie voert ze uit?
 

Slide 4 - Diapositive

Invalshoeken
  • sociaal: 
  • dit gaat bijvoorbeeld over de leefomstandigheden van mensen en de verschillende sociale lagen. 
  • Zijn er grote verschillen tussen mannen/vrouwen en arm/rijk? 
  • Leven de mensen in de stad of op het platteland?

Slide 5 - Diapositive

Invalshoeken
  • cultureel: wat denken en voelen de mensen en hoe uitten ze dit?
  • bijvoorbeeld in hun gewoontes en regels, 
  • geloof, 
  • kunst en 
  • wetenschap. 

Slide 6 - Diapositive

Feit en mening
  • feit: een feit is iets waarover geen discussie bestaat. Als iets in meerdere (betrouwbare) bronnen wordt genoemd, dan mag je aannemen dat het zo gebeurd is.

  • mening: iets wat een persoon vindt, persoonsgebonden en kan dus veranderen.

Slide 7 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen wat industrialisatie inhoudt.
  • Je kunt de belangrijkste oorzaken noemen van de industriële revolutie
  • Je kunt uitleggen waarom we spreken van een industriële revolutie.
  • Je kent de begrippen en jaartallen uit deze paragraaf.

Slide 8 - Diapositive

De eerste fabrieken
  • Na 1750 ontstonden de eerste fabrieken in Groot-Brittannië.
  • De opkomst van de productie in fabrieken: industrialisatie.

Slide 9 - Diapositive

De eerste fabrieken
  • Industrialisatie begon in de textielnijverheid.
  • Rond 1700 maakten ondernemers voor het maken van garens en stoffen veel gebruik van huisnijverheid

Slide 10 - Diapositive

De eerste fabrieken
  • Eeuwenlang waren spinners en wevers gevestigd in steden, maar door de gilderegels waren die erg duur geworden.
  • Daarom schakelden ondernemers mensen op het platteland in: boeren die (vooral in de winter) wat bij verdienden door thuis wollen stoffen te maken. 

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

De eerste fabrieken
  • Rond 1700 kwam er meer vraag naar katoen: 
  • goedkoper en draagt fijner.
  • Katoen werd uit de koloniën naar Groot-Brittannië gehaald.

Slide 13 - Diapositive

De eerste fabrieken
  •  De spinners en wevers in de huisnijverheid konden de groeiende vraag naar katoenen stoffen niet aan.
  • Zij hadden eenvoudige spinnewielen en weefgetouwen.

Slide 14 - Diapositive

Wat is huisnijverheid?

Slide 15 - Question ouverte

Deze vrouw doet aan
huisnijverheid
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Welk begrip past bij de afbeelding
A
Industrialisatie
B
fabriek
C
huisnijverheid

Slide 17 - Quiz

Welk land industrialiseerde het eerst?
A
Duitsland
B
Nederland
C
Groot-Brittannië
D
Verenigde Staten

Slide 18 - Quiz

Hallen waarin machines stonden en grote aantallen arbeiders werkten.
A
Huisnijverheid
B
Industrialisatie
C
Fabrieken

Slide 19 - Quiz

De eerste fabrieken
  • Uitvinders deden hun best om werktuigen te ontwikkelen waarmee je sneller kon spinnen en weven.

Slide 20 - Diapositive

De eerste fabrieken
  • Volgende stap: machines aangedreven door waterkracht.
  • Deze machines konden niet meer in huis staan.
  • Fabrieken aan het water.

Slide 21 - Diapositive

De eerste fabrieken
  • De laatste stap: watermolens vervangen door stoommachines.

  • De grote veranderingen door de komst van fabrieken, machines en stoomtreinen vanaf 1750: industriële revolutie.

Slide 22 - Diapositive

Oorzaken industrialisatie
  • Door de verbeteringen in de landbouw (18e eeuw) groeide de bevolking, waardoor er meer vraag naar katoenen kleding kwam. Gevolg: bouw katoenfabrieken.

  • Genoeg arbeidskrachten beschikbaar doordat boeren werkloos raakten door verbeteringen in de landbouw. 

Slide 23 - Diapositive

Oorzaken industrialisatie
  • Goedkope grondstoffen uit de kolonies (katoen).

  • In Groot-Brittannië waren grote voorraden steenkool en ijzererts aanwezig: goedkope brandstof. Ook voldoende ijzer voor machines, spoorwegen en bruggen.

Slide 24 - Diapositive

Oorzaken industrialisatie
  • Er werden steeds weer nieuwe machines uitgevonden: bijna alle producten werden nu met machines gemaakt: producten goedkoop: meer vraag: meer fabrieken.

Slide 25 - Diapositive

Wat is de juiste volgorde?
A
Waterkracht - mankracht- stoomkracht
B
Mankracht - waterkracht - stoomkracht
C
Stoomkracht - mankracht - waterkracht
D
Mankracht - stoomkracht - waterkracht

Slide 26 - Quiz

Noem 2 verschillende oorzaken voor de industriële revolutie

Slide 27 - Question ouverte

Gevolgen van de industrialisatie
  • Tussen 1750-1850 veranderde Groot-Brittannië van een agrarisch-stedelijke samenleving in een industriële samenleving en maakte huisnijverheid plaats voor massaproductie.
  • Infrastructuur verbeterde.
  • Verstedelijking.
  • Opwarming van de aarde.

Slide 28 - Diapositive

Gevolgen van de industrialisatie
  • De gevolgen van de industrialisatie waren zo groot, dat we in 1800 een nieuwe periode laten beginnen, de periode waarin ook wij leven: de moderne tijd.

Slide 29 - Diapositive

Noem 2 verschillende gevolgen van de industrialisatie.

Slide 30 - Question ouverte