HIN Taalverzorging H2 -4TA aan elkaar of los

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 3

Welkom bij Nederlands!

Bij Nederlands

Fijn dat je er bent!

Pak je boek voor op blz 58, 

je etui met een 
pen en log in op deze LessonUp. 

Geen huiswerk voor vandaag. 

Welkom bij het vak Nederlands

• Zitten volgens plattegrond 
• Telefoon in de tas, jas op de kapstok/kluis 
• Niet naar de wc tijdens de les, alleen bij hoge nood
• Stil is ook stil.  Steek je hand wanneer je wat wilt vragen
• Luisteren naar elkaar als iemand anders aan het woord is 
• Luisteren naar de docent als de docent aan het woord is

Even checken: 

Wat moet je verplicht meenemen voor iedere les:

• Lesboek 
• iPad (opgeladen)
• Schrift
• Pen

Vandaag

• Herhaling vorige les 
• Uitleg aan elkaar of los 
  
• Maken opdrachten  
• Vragen stellen 
• Evaluatie 

Terugblik vorige les

Wat heb je de vorige les geleerd?

Wat is het onvoltooid deelwoord van 'geloven'?

willen

liggen

kennen

leggen

kunnen

iets doen

in staat zijn om iets te doen

zich bevinden, rusten

iets weten of geleerd hebben

het verlangen, het wensen

Heb je een vraag?

• Je weet of je woorden los of aan elkaar moet schrijven.
• Je kunt de fouten in het los- of aan elkaar schrijven herkennen en verbeteren.

Lesdoelen

Taalverzorging hst 2 Spelling

Aan elkaar

Een samenstelling:

begrip gemaakt van 2 of meer andere woorden

Boek   +   kast =                              boekenkast

Aan elkaar

Een samenstelling:

begrip gemaakt van 2 of meer andere woorden

hond + kussen                          hondenkussen

Let op:

Samenstellingen schrijf je nooit los.

Soms gebruik je een liggend streepje

wc-papier

Meestal schrijf je een samenstelling

aan elkaar vast

Maak zelf een samenstelling en let op de spelling!

Aan elkaar

werkwoorden die beginnen met 

op, over, na, uit

nadoen         uitlachen       overblijven        opblazen          uitlaten

Maak zelf een goede zin met een werkwoord dat begint met een voorzetsel.

Aan elkaar

Woorden met -er, daar-, hier- en waar- plus een voorzetsel

erin                       ernaast

daarachter               daaronder

hierbij                      hiernaast

waarover                  waardoor

Wat is goed gespeld?

1. ernaast
2. er naast
3. hierdoor
4. hier door

let op de betekenis

Dat ik deze toets haal komt hierdoor..........

Mijn dikke buik past precies hier door ....

Zelf aan de slag!

Maak opdracht 1 t/m 5

blz. 58/59

Heb je nog                      vragen?

Doelen van deze les

Je weet of je woorden los of aan elkaar moet schrijven.

Je kunt de fouten in het los- of aan elkaar schrijven herkennen en verbeteren.

Je kunt de theorie toepassen.

Al jouw vragen zijn gesteld en beantwoord.

Welke drie vormen kan de pv tt hebben?

PV tt:                 ik                              ik-vorm

PV tt:                 hij/zij/het             ik-vorm+t

PV tt: wij          zij/wij/jullie          wij-vorm

Leg uit: hoe gebruik je
't ex-kofschip/'t sexy-fokschaap?

Heb je een vraag?

Uitleg werkwoordspelling

Onvoltooid deelwoord

• Eindigt altijd op een d!!!!

Is bezig: huilend/lachend/peinzend/ijsberend

Bijvoeglijk naamwoord

• Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je altijd zo kort mogelijk!

Nakijken opdracht 1 (blz 32)

1 De gesnoeide heg. (vd)

2 De fotograferende paparazzi. (od)

3 De stralende bruid. (od)

4 Het gebroken pootje. (vd)

5 Een kwispelend hondje. (od)

6 Het applaudisserende publiek. (od)

H1 Taalverzorging

Formuleren van lastige werkwoorden

Bladzijde 34 

Lastige werkwoorden

Deze werkwoorden worden vaak fout gebruikt. Daarom besteden we in de les extra aandacht aan:

- kennen       - kunnen

- liggen         - leggen

- willen

We gaan oefenen

kennen, kunnen, liggen, leggen, willen

willen

liggen

kennen

leggen

kunnen

iets doen

in staat zijn om iets te doen

zich bevinden, rusten

iets weten of geleerd hebben

het verlangen, het wensen

Ze kennen elkaar al jaren;
ze hebben een ....

1. hechte band
2. initiatief
3. uitkomst
4. ontwikkeling

We kennen/kunnen hem al jaren!

1. kennen
2. kunnen

Kennen is iets weten.
Kunnen is iets doen.

1. Waar
2. Niet waar

Ik weet niet waar ik al materialen heb liggen/leggen.

1. liggen
2. leggen

Mijn sleutels leggen/liggen nog op tafel dus ken/kan ik het huis niet in.

1. leggen/ken
2. liggen/kan
3. leggen/kan
4. liggen/ken

Liggen is rusten.
Leggen is iets doen.

1. Waar
2. Niet waar

Liggen of leggen?

1. Ik leg in een deuk.
2. Ik lig in een deuk.

Aan de slag 

Ga naar blz 35. Maak in stilte opdracht 1, 2, 3 en 4 . 

Hulp nodig? Steek je vinger op, dan kom ik bij je. 

Huiswerk

Lezen: theorie op blz 32 en 34 

Maken:  opdracht 1 t/m 4   op blz. 35

 

Ik weet nu hoe ik werkwoorden moet spellen.

😒🙁😐🙂😃

Evaluatie 

1. wat ging er goed en wat minder?
2. is het leerdoel helder?
3.  weet je wat je moet doen?
4. heb je vragen en of opmerkingen?

Maak een foto van je huiswerk!
(of van jezelf als je geen huiswerk hebt gemaakt...)