Quiz Duits

Duits quiz

1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, havoLeerjaar 3

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Duits quiz

Slide 1 - Diapositive

Was wisst ihr über Deutsch und Deutschland?
Wie heeft de meeste Duits kennis?

Er volgen nu een aantal vragen...

Slide 2 - Diapositive

Wat is in het Duits: "Hoe gaat het met je?"
A
Wie geht es du?
B
Wie geht es dir?
C
Wie geht es dich?

Slide 3 - Quiz

Welk pretpark ligt niet in Duitsland
A
Phantasialand
B
Moviepark
C
Legoland
D
Bobbejaanland

Slide 4 - Quiz

Heeft Duitsland een koning of koningin?
A
Ja!
B
Nein!

Slide 5 - Quiz

Waar staat dit bekende Stadion?
A
Berlin
B
München
C
Köln

Slide 6 - Quiz

Hoe heet dit bekende gebouw?
A
Berliner Dom
B
der Reichstag
C
Brandenburger Tor

Slide 7 - Quiz

Richtig oder falsch?
De maanden worden in het Duits met een Hoofdletter geschreven.
A
richtig
B
falsch

Slide 8 - Quiz

richtig oder falsch? "die-woorden" noemen we onzijdig.
A
richtig
B
falsch

Slide 9 - Quiz

"dürfen" betekent in het Nederlands:

Slide 10 - Question ouverte

Wat is de juiste vorm?
Wir .... in der Schule nicht rauchen.
A
dürft
B
darf
C
dürfen

Slide 11 - Quiz

Wat zijn de kleuren van de Duitse vlag (van boven naar beneden)?
A
zwart-rood-goud
B
rood-zwart-goud
C
goud-zwart-rood

Slide 12 - Quiz

Wie spät ist es?
A
Es ist Viertel vor fünf.
B
Es ist Viertel vor vier.
C
Es ist fast vier Uhr.
D
Es ist Viertel nach vier.

Slide 13 - Quiz

Wie spät ist es?
A
Es ist Viertel nach neun.
B
Es ist Viertel vor neun.
C
Es ist fast zehn Uhr.
D
Es ist Viertel nach acht.

Slide 14 - Quiz

Er komt nu een sleepvraag..

Wat is de vertaling van de vraagwoorden? 

Slide 15 - Diapositive

hoe
waarom
waar
wanneer
wat
waarheen
wie
woher
warum
wo
wann
wer
wohin
was
wie
waarvandaan

Slide 16 - Question de remorquage

Het Duitse voetbalteam wordt .. genoemd.
A
die Fußballspieler
B
die Mannschaft

Slide 17 - Quiz

Welke automerken komen uit Duitsland?
A
Audi, BMW, Porsche
B
Audi, Porsche, Renault
C
Volkswagen, BMW, Fiat

Slide 18 - Quiz

Wat is de oudste stad van Duitsland?
A
Oldenburg
B
Berlin
C
Trier
D
Stuttgart

Slide 19 - Quiz

Hoeveel auto’s van een Duits merk komen er in het volgende filmpje voorbij? (sommige merken komen meerdere keren voorbij, moet je apart erbij tellen) 

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Hoeveel auto’s van een Duits merk heb je in het filmpje gezien?

Slide 22 - Question ouverte

Wie zie je op de achtergrond?
A
Steffi Graf
B
Angela Merkel
C
Claudia Pechstein
D
Helene Fischer

Slide 23 - Quiz

Hoeveel "Bundesländer" heeft Duitsland?
Tekst
A
12
B
14
C
16
D
10

Slide 24 - Quiz

Welke woorden schrijf je in het Duits met een Hoofdletter?
A
werkwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
zelfstandige naamwoorden
D
bijwoorden

Slide 25 - Quiz

Welk snoepgoed komt uit Duitsland?
A
B
C
D

Slide 26 - Quiz

In welke maand start het "Oktoberfest"?

Slide 27 - Question ouverte

Er komt nu een sleepvraag..
Hoe heten de feestdagen in het Duits?

Slide 28 - Diapositive

Pasen
Pinksteren
Kerst
Oud en nieuw
Pfingsten
Ostern
Weihnachten
Silvester

Slide 29 - Question de remorquage

Op welk plaatje zie je: "Flammkuchen"?
A
B
C

Slide 30 - Quiz

Op welk plaatje zie je: "Lebkuchen"?
A
B
C
D

Slide 31 - Quiz

Jullie zitten in de 2e klas. Hoe zeg je dat in het Duits?
A
die zweite Klasse
B
die siebte Klasse
C
die achte Klasse
D
die neunte Klasse

Slide 32 - Quiz

Hoe vertaal je 'heel veel succes' in het Duits?
A
ganz viele erfolge
B
ganz viel succes
C
ganz viel Erfolg!

Slide 33 - Quiz

Ik wens jullie heel veel succes met jullie
examen!!!
Ganz viel Erfolg mit den Prüfungen! 

Slide 34 - Diapositive