H1 Wat moet ik leren voor het SO op 22 januari?

1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Les devoirs pour Interrogation écrite (SO) du mercredi 22 janvier

Leer 


  • les mots de la semaine 50, 2 et 3 (F-N / N-F)
  • Bron D de regelmatige werkwoorden op ER

Bekijk deze LessonUp om je goed voor te bereiden

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
  1. Ik ken woorden die te maken hebben met eten en drinken.
  2. Ik kan een regelmatig werkwoord gebruiken dat op ER eindigt. het lidwoord gebruiken.

*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 3 - Diapositive

Les mots de la semaine 50
Manger
La glace
Détester
Donc
Arriver
Préférer
Aimer
Ça coute
Cher
Je prends
Je voudrais
bon / bonne

eten
het ijs(je)
een hekel hebben aan
dus
aankomen
liever hebben
leuk / lekker vinden
dat kost
duur
ik neem
ik wil graag
lekker

Slide 4 - Diapositive

Les mots de la semaine 2
Le supermarché
Le sac
Le fromage
Le poisson
La viande
Le poulet
La crêpe
Les légumes
Le lait
L’eau
L’entrée-Le plat principal-Le dessert

de supermarkt
de tas
de kaas
de vis
het vlees
de kip
de pannekoek
de groentes
de melk
het water
het voorgerecht - het hoofdgerecht - het toetje

Slide 5 - Diapositive

Les mots de la semaine 3
la boulangerie
le pain
le croissant
la baguette
le coca
acheter
la carte
l'addition
d'accord
mais
et 
avec

de bakker
het brood
de croissant
het stokbrood
de cola
kopen
de kaart
de rekening
oke
maar
en
met

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

R: Wat is de stam van een werkwoord?
De stam is het werkwoord zonder er

donner => donn
chanter => chant
jouer => jou
parler => parl

Slide 8 - Diapositive

R: Wat wordt bedoeld met uitgangen?
Uitgangen zijn de letters die je achter de stam plakt om er een persoonsvorm van te maken.
je = stam + e         nous = stam + ons
tu = stam + es            vous =  stam + ez
il = stam +            ils = stam + ent

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Allons-y!
Le présent: Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de juiste vorm.

(préparer) Nous _____________ le diner de Noël.

Slide 11 - Diapositive

Stappenplan
1. Onderstreep het onderwerp van de zin.
Nous _____________ le diner de Noël.

2. schrijf de stam op van het werkwoord.
Nous  __________________ le diner de Noël.

3. Voeg de uitgang toe die bij het onderwerp hoort.
Nous ___________________ le diner de Noël.
prépar
prépar
ons

Slide 12 - Diapositive

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent.
1 Tu (chanter) ................une chanson? 
2 Vous (donner).................. 5 Euros.
3 Elle (aider)........................... Pierre.
4 Ils (travailler) ................ à Paris.
5 Je (jouer) ...................au tennis.


Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive