1MH Herfstquiz

Tijd voor de herfstquiz!
Pak je chromebook er maar snel bij!
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Tijd voor de herfstquiz!
Pak je chromebook er maar snel bij!

Slide 1 - Diapositive

Afspraken tijdens de quiz
  1. Gebruik geen hulpmiddelen.
  2. Houd de antwoorden voor jezelf.
  3. Geef zo snel mogelijk een antwoord. 
  4. Vul bij iedere vraag een antwoord in.

Slide 2 - Diapositive

Rondes
  1. Algemene kennis
  2. Leestekens
  3. Samenstellingen
  4. Werkwoorden

Slide 3 - Diapositive

RONDE 1: algemene kennis
🎉

Slide 4 - Diapositive

Hoeveel woorden rijmen er op het woord gezellig.
A
26
B
46
C
16
D
0

Slide 5 - Quiz

Wat is de meest voorkomende naam van de wereld?
A
Steve
B
Thijs
C
Mohammed
D
Jan

Slide 6 - Quiz

Hoeveel dagen doet de aarde erover om één keer rond de zon te draaien?
A
365
B
12
C
52
D
4

Slide 7 - Quiz

In welk jaar werd de euro ingevoerd in Nederland?
A
2001
B
2000
C
2002
D
2003

Slide 8 - Quiz

Welke sport wordt ook wel
''de moeder der sport'' genoemd?
A
Voetbal
B
Hockey
C
Volleybal
D
Atletiek

Slide 9 - Quiz

Vanaf welke leeftijd mag je (legaal) een scooter besturen?
A
15
B
16
C
17
D
18

Slide 10 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van handboeien?

Slide 11 - Question ouverte

Wat betekent ''Hakuna matata'' uit de Lion King?
A
Maak je niet druk
B
Heb geen zorgen
C
Kalmte kenmerkt de zeeman
D
Doe rustig vriend

Slide 12 - Quiz

Volgens het oude spreekwoord leiden meerdere wegen naar
A
Praag
B
Parijs
C
Maaskantje
D
Rome

Slide 13 - Quiz

Welke kleur had Coca Cola oorspronkelijk?
A
Geel
B
Rood
C
Groen
D
Zwart

Slide 14 - Quiz

Hoeveel kegels kan je omgooien met Bowlen?
A
9
B
10
C
5
D
20

Slide 15 - Quiz

RONDE 2: Leestekens 
🎉

Slide 16 - Diapositive

Het Dagblad van het Noorden gebruikte
een citaat om een punt duidelijk te maken.

Wat is een citaat?
A
een letterlijk weergegeven tekst
B
een spreekwoord
C
een feitelijk onderzoek
D
een parafrase

Slide 17 - Quiz

Mevrouw de Wit geeft ons
Engels.
A
De interpunctie is niet goed.
B
De interpunctie is goed.

Slide 18 - Quiz

Volgend jaar Januari gaan wij met de familie naar Zuid-Afrika.
A
De interpunctie is juist.
B
De interpunctie is niet juist.

Slide 19 - Quiz

RONDE 3: Samenstellingen
🎉

Slide 20 - Diapositive

Schrijf de samenstelling goed:
aap + trots

Slide 21 - Question ouverte

Schrijf de samenstelling goed:
krant + jongen

Slide 22 - Question ouverte

Schrijf de samenstelling goed
zon + bloem

Slide 23 - Question ouverte

Schrijf de samenstelling goed:
groenten + soep

Slide 24 - Question ouverte

Welke samenstelling is verkeerd geschreven?
A
oorlogschip
B
weidevogel
C
winterpeen
D
maneschijn

Slide 25 - Quiz

Sleep de woorden naar de juiste categorie: goed of fout geschreven?
Foute
Samen-
stelling
Goede
samen-
stelling
leerlingsraad
Koninginnedag
meningsverschil
Varkensstal
berensterk
secondewijzer
kippensoep
rozengeur

Slide 26 - Question de remorquage

RONDE 4: werkwoorden
🎉

Slide 27 - Diapositive

Voor het spellen van het voltooid deelwoord kun je 't x-kofschip gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

De regel van het kofschip is voor
A
spelling van werkwoorden in VT
B
spelling van werkwoorden in TT
C
spelling van zelfstandige naamwoorden
D
spelling van alle woorden

Slide 29 - Quiz

Welke regel wordt gebruikt voor het spellen van het woord in hoofdletters?
"Hij VINDT haar wel leuk."
A
tegenwoordige tijd: ik-vorm +t
B
verleden tijd: ik-vorm +te(n)
C
verleden tijd: ik-vorm +de(n)
D
verleden tijd: voltooid deelwoord op +d

Slide 30 - Quiz

Die leerling (worden) in de vakantie
14 jaar.
A
word
B
wordt
C
wort
D
worden

Slide 31 - Quiz

Zij is vorige week (verhuizen)
A
Verhuisd
B
verhuist
C
geverhuist
D
geverhuisd

Slide 32 - Quiz

Zij (redden) haar eigen hond uit het water.
A
redde
B
rede
C
reddte
D
redden

Slide 33 - Quiz

Schrijf het werkwoord goed:
Hij heeft zijn hele planning af (afmaken).

Slide 34 - Question ouverte

Chawila riep: "Kom snel hier!"
Welke uitspraak klopt bij dit citaat:
A
Deze uitspraak begint met het citaat
B
Deze uitspraak eindigt met het citaat

Slide 35 - Quiz

Schrijf het werkwoord goed op:
Zij hebben uren in het bos (wandelen)

Slide 36 - Question ouverte

En de winnaar is...

Slide 37 - Diapositive