Ned_don2 sept_2ga

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Terugblik
Stillezen
Nakijken
Korte uitleg
Oefenen
Zelfstandig werken/ huiswerk controleren
Evalueren
Vooruitblik

Slide 2 - Diapositive

Materiaal: leesboek, schrift en pen

Afwezigheid of te laat (huiswerk) noteren 

Respect (docent, klasgenoten)

Individueel aan de slag, maar ook in (vaste) tweetallen

Mobiele telefoon (Kahoot! en LessonUp)


Slide 3 - Diapositive

stillezen (15 min) 
timer
15:00

Slide 4 - Diapositive

lesdag 1 lezen
lesdag 2 lezen
lesdag 3 woordenschat
 
Toetsen

Spreekvaardigheid (blz 112, 113)
Kijken en luisteren (zakelijke e-mail)
Lezen (H1-H3)

Woordenschat (o v g)

Slide 5 - Diapositive

Lesdoel (gister)
Ik kan onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken.
Ik kan kernzinnen herkennen.
Ik kan een korte tekst samenvatten

Slide 6 - Diapositive

Nakijken
Opdracht 1

Opdracht 3 (1, 2, 3, 8)

Opdracht 4 (1,2,5)

Slide 7 - Diapositive

Lesdoel 
Ik kan vergelijking, metaforen en personificaties herkennen en begrijpen.

Slide 8 - Diapositive

Beeldspraak 
- vergelijking
- metafoor
- personificatie

Slide 9 - Diapositive

De vergelijking
Bij een vergelijking gebruik je een beeld om 
eigenschappen van iets of iemand (het object) 
te benadrukken. 
Hoe groot een hond (object) is, bijvoorbeeld, 
kun je aangeven door hem te vergelijken 
met een kalf (beeld).
'Die hond is zo groot als een kalf.'

Slide 10 - Diapositive

"Het 'neuzen ipv kussen op de mond' van eskimo's is al zo oud als de weg naar Rome."
Wat is hier het beeld?
A
Het 'neuzen' van eskimo's
B
de weg naar Rome

Slide 11 - Quiz

"De jongen die een tien had gehaald was zo trots als een pauw."
Wat is hier het object?
A
De jongen
B
een pauw

Slide 12 - Quiz

De metafoor
De metafoor is uiteraard ook een vorm van beeldspraak. 
Hij lijkt ook een beetje op de vergelijking, maar het object ontbreekt hierbij: alleen het beeld wordt genoemd. Spreekwoorden en veel vaste uitdrukkingen
zijn metaforen. Denk bijvoorbeeld aan: 
'De appel valt nooit ver van de boom.' 

Slide 13 - Diapositive

Welke zin bevat een metafoor?
A
Jouw ogen zijn als sterren.
B
Wat een boom van een kerel.
C
Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
D
Dat meisje lijkt wel een prinses, zo elegant!

Slide 14 - Quiz

"Wie de schoen past, trekke hem aan."
Is dit een metafoor of een vergelijking?
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 15 - Quiz

"Dat oude dametje is zo mager als een lat." Is dit een metafoor of een vergelijking?
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 16 - Quiz

Personificatie
De personificatie is een bijzondere vorm van beeldspraak. Hierbij doen we net alsof levenloze dingen iets kunnen wat mensen kunnen. Denk bijvoorbeeld aan tijd die voorbij kruipt,
of aan wind die huilt. Kruipen
en huilen zijn dingen die mensen
wél kunnen, maar dingen niet.

Slide 17 - Diapositive

"Het papier is geduldig."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

"Wolken en zon spelen haasje over."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Lien

Hoofdstuk 1 woordenschat
Blz 24 theorie

Slide 21 - Diapositive

Huiswerk woensdag 8 september
Hoofdstuk 1
Woordenschat 
Bladzijde 25
Opdracht 1, 2 en 7

De brug lezen
Blz 238
Opdracht 1, 2

Leer de theorie op blz 12, 13 en 24

Het huiswerk is opgedeeld in magister, is dit prettig?



timer
5:00

Slide 22 - Diapositive

Bij welke verband horen deze signaalwoorden: bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 23 - Quiz

Hoofdstuk 1 lezen
Blz  24 theorie

Slide 24 - Diapositive

Hoe ging het voorstellen?
Wat ging goed?
Kan er de volgende keer iets beter?

Slide 25 - Diapositive

Wat gaan we morgen doen?
Lezen (uit je leesboek)
Woordenschat


Wat moet ik morgen meenemen? 
Methodeboek Nieuw Nederlands
Neem ook een leesboek mee om lekker uit te lezen.
Schrift en pen 




Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive