Les 10. 13/02

What are we going to do today? 

- Grammar revision. 

- Finish your exercises chap. 3

- Kahoot chap 3. 

Wanneer gebruik je de
Past Simple?

Wat is het verschillen tussen
PS en PP?

De present perfect gebruik je:

1. Als iets in het verleden begonnen is en nu nog aan de hand is.
2. Om te praten over ervaringen tot nu toe.
3. Iets is in het verleden gebeurd en je merkt er nu resultaat van.
4. Alle bovenstaanden

I ........ a crocodile biting a woman this afternoon in the Zoo.

1. saw
2. have seen

Ever since he ...... back from Bali, he has been feeling ill.

1. was
2. has been

I ..... my goldfish. I feel so sad now.

1. flushed
2. have flushed

It ...... on the television last week.

1. was
2. has been

both/each/all/every/none

both: bij 2 of meer personen/dieren/dingen. Zelfstandig nmw. staat in meervoud. 

each: bij 2 of meer personen/dieren/dingen. Zelfstandig nwm staat in enkelvoud. 

All/Every/None: bij 3 of meer personen/dieren/dingen. 

Let op: Each is voor individuele dingen. Every voor het geheel.

if/when

if betekend als. Je gebruikt het als je niet zeker weet of iets gaat gebeuren of om een voorwaarde aan te geven. 

when  betekend toen of wanneer. Je gebruikt when als je wél zeker weet dat iets gaat gebeuren. 

..... my father and I have brown hair.

1. Every
2. Both
3. Each
4. All

He has a tattoo on .... arms.

1. both
2. each

He has a tattoo on ..... arm.

1. Both
2. Each

..... you see her. Tell her we're not leaving yet.

1. If
2. When

Send me a text ..... you have arrived at the station.

1. If
2. When