Mercredi 14 septembre

Bonjour & bienvenue!
Mercredi, le 14 septembre
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Bonjour & bienvenue!
Mercredi, le 14 septembre

Slide 1 - Diapositive

Objectifs du cours 1
Corriger les devoirs (grammaire)
PTO toetsweek 1 
Comment conjuguer les verbes pronominaux au présent?



Slide 2 - Diapositive

De wederkerende werkwoorden
Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden waar in het Nederlands zich voor staat: zich wassen, zich vergissen, zich voelen, zich herinneren, zich zorgen maken, etc.

Slide 3 - Diapositive

Veel voorkomende werkwoorden
zich douchen - se doucher
zich wassen - se laver
zich scheren - se raser
zich opmaken - se maquiller
Sommige werkwoorden zijn in het Nederlands NIET wederkerend, maar in het Frans wel!!!!
wakker worden - se reveiller
opstaan - se lever
naar bed gaan- se coucher
tandenpoetsen - se brosser les dents
wandelen - se promener

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Schrijf de wederkerende voornaamwoorden op. Dus: Je me

Slide 6 - Question ouverte

Zich wassen

Een voorbeeld: Ik was me.

Bij wederkerende werkwoorden horen de dikgedrukte woorden altijd bij elkaar. Ik en me, jij en je, hij en zich etc.


Se laver

je me lave (ik was me)
tu te laves (jij wast je)
il se lave (hij wast zich)
elle se lave (zij wast zich)
on se lave (men wast zich)
nous nous lavons (wij wassen ons)
vous vous lavez (jullie wassen jullie)
ils/elles se lavent (zij wassen zich)

Slide 7 - Diapositive

Elle ... (s'intéresser)

Slide 8 - Question ouverte

Je ... (se laver)

Slide 9 - Question ouverte

Nous ... (s'amuser)

Slide 10 - Question ouverte

Ils ... (se coucher)

Slide 11 - Question ouverte

Vous ... (s'installer)

Slide 12 - Question ouverte

la négation
Je ne me maquille jamais (présent)
Je ne me suis pas maquillée (passé composé)
Je ne vais pas me maquiller (futur proche)

Slide 13 - Diapositive

Au travail!
exercices 9

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Deel 2
De wederkerende werkwoorden in de passé composé.

Slide 16 - Diapositive

Objectifs du cours 2
 
Comment conjuguer un verbe pronominal au passé composé?


Slide 17 - Diapositive

In de passé composé

vervoegen we ALLE wederkerende werkwoorden met ÊTRE

Je me suis lavé(e)
tu t'es lavé(e)

il s'est lavé

elle s'est lavée

nous nous sommes lavé(e)s
vous vous êtes lavé(e)(s)
ils se sont lavés

elles se sont lavées

Slide 18 - Diapositive

Léa et Julie ... (s'amuser, passé composé)

Slide 19 - Question ouverte

Elle ... (se reposer, passé composé)

Slide 20 - Question ouverte

Je ... (s'entraîner, passé composé)

Slide 21 - Question ouverte

Ik weet wat een wederkerend werkwoord is
A
oui
B
non
C
un peu

Slide 22 - Quiz

Leg uit!

Slide 23 - Question ouverte

Alle Nederlandse wederkerende werkwoorden zijn dat in het Frans ook en omgekeerd.
A
oui
B
non

Slide 24 - Quiz

Schrijf het rijtje van de wederkerende voornaamwoorden op

Slide 25 - Question ouverte

Ik weet hoe ik een wederkerend werkwoord in de présent moet vervoegen.
A
oui
B
non

Slide 26 - Quiz

Mon frère (se couche) toujours trop tard.

Slide 27 - Question ouverte

Ik weet dat het voltooid deelwoord van een wederkerend werkwoord zich aan het onderwerp aanpast.
A
oui
B
non

Slide 28 - Quiz

Ma soeur (se maquille, passé composé) ce matin.

Slide 29 - Question ouverte

Ik kan het woord wederkerend werkwoord niet meer horen.
A
oui
B
non

Slide 30 - Quiz