Les 3 b : Herhaling Complemento indirecto

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

We starten in 5 minuten met de les.

¿Qué vamos a hacer hoy?

A. Opstarten: les en absentie

B. Herhalen: C. indirecto (meewerkend voorwerp)

C. Oefenen: C. indirecto (meewerkend voorwerp)

D. Afsluiting

Después de la clase...

Weet je wat het meewerkend voorwerp is

Ken je de vorm van het meewerkend voorwerp in het Spaans

Ken je waar het meewerkend voorwerp staat in een zin.

 

Los deberes para la próxima clase:

Leren: Vocabulario Bron 4.1 / 4.2 en 4.3 pagina 41 & 42

Lesprogramma

Registro de asistencia

Vocabulario

pagina 73

Je kan de nummers vinden op pagina 73.

Repaso

¿Listos?

Waar moet je het persoonlijke voornaamwoord (mv) in de zin plaatsen?

Hoe kan je de meewerkend voorwerp in een zin identificeren?

Wat zijn de pronombres personales de CI voor mij, ons en hun?

1. me, te, les
2. me, os, les
3. le, nos, les
4. me, nos, les

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Te escribo una carta.

1. te
2. escribo
3. carta
4. una carta

Vervang het complemento indirecto (MV) voor het voornaamwoord:
"Yo recomiendo a ustedes esa película."

Vervang het complemento indirecto (MV) voor het voornaamwoord:
"El camarero va a traer un vaso de leche a Antonio."

Vervang het complemento indirecto (MV) voor het voornaamwoord:
"Nosotros hacemos un regalo a nuestra abuela".

Vervang het complemento indirecto (MV) voor het voornaamwoord:
"La profesora enseña a los alumnos una regla gramatical"

Complemento indirecto (MV)+ complemento directo (LV):
"Juan ha dado el regalo (a mí)"

Complemento indirecto (MV)+ complemento directo (LV):
"El profesor ha entragado unas copias a los alumnos"

Complemento indirecto (MV)+ complemento directo (LV):
"Tienes que decir la verdad a tu padre"

Complemento indirecto (MV)+ complemento directo (LV):
"Alejandro nunca decía la verdad a su novia"

Frases claves 

pagina 46

Las palabras aquí abajo refieren a (verwijzen naar) partes del cuerpo, al instituto o al estado físico. Ordena las palabras en la categoría correcta. Todas las palabras están en el texto.

los brazos .

la espalda 

cansada

dolor

La cabeza 

Partes del cuerpo

estado físico / como te sientes 

las piernas

la fiebre

la frente

Habla con tu compañer@. Utiliza las frases del ejercicio b. Después cambia de rol.

(A): Wat heb je? ¿Qué te pasa?	(B): Ik voel me beroerd. Me siento fatal.
(A): Wat doet pijn? ¿Qué te duele?	(B): Mijn armen en benen doen pijn. Me duelen los brazos y las piernas.
(A): Heb je ook koorts? ¿Tienes fiebre?	(B): Ik denk het wel. / Creo que sí.

Huiswerk

Los deberes:

Leren: Vocabulario Bron 4.1 / 4.2 en 4.3 pagina 41 & 42

Wat heb je van 

deze les geleerd?

Wat vond je van deze les?

😒🙁😐🙂😃