2T 4.4 VERMOGEN EN ENERGIE

1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Slide 5 - Diapositive

Omrekenen
 
Omrekenen doe je zo: 

1 kW = 1000 W 
1 W = 0,001 kW
 

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Kun jij het vermogen ook berekenen?

Slide 10 - Diapositive

Vermogen - typeplaatje
Het vermogen geeft ook aan wat een apparaat kan. Met een boormachine van 300 watt zal je niet zo makkelijk een gat boren als met een boormachine van 800 watt. Apparaten met een hoger vermogen kunnen meer maar gebruiken ook meer elektrische energie. Hoe groter het vermogen van een apparaat, hoe meer het apparaat kost om het te gebruiken.
Het vermogen van een apparaat staat altijd op het typeplaatje.

Slide 11 - Diapositive

Voorbeeldopdracht 1



gegevens: 
spanning = 12 V 
stroomsterkte = 220 mA = 0,22 A 

gevraagd: 
vermogen = ? 

uitwerking: 
vermogen = spanning × stroomsterkte 
= 12 × 0,22  
= 2,64 W  
Dit klopt met de waarde die op de website vermeld staat.
 
Op een website kun je ledlampen kopen voor decoratief gebruik. 
Controleer of het vermogen van de lamp in juist is berekend. 

Slide 12 - Diapositive

Energieverbruik

Het energieverbruik hangt af van het vermogen van het apparaat en de tijd die het apparaat aanstaat.


Energieverbruik = vermogen x tijd

E (in kWh) = P (in W) x t (in uren)

Slide 13 - Diapositive

Capaciteit berekenen
Het symbool voor capaciteit is C. 

Capaciteit berekenen: C= I x t

In woorden: 

Capaciteit = Stroomsterkte (in Ampere) x tijd (in uur)

Slide 14 - Diapositive

Capaciteit
Capaciteit = stroomsterkte x tijd
C = I x t
Grootheid
Symbool
Eenheid
Afkorting
Capaciteit
C
Ampère-uur
Ah
Tijd
t
Uur
h
Stroomsterkte 
Ampère 
A

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

timer
15:00

Slide 17 - Diapositive

Wat verbruikt meer energie?
Een boormachine of een waterkoker?
A
Boormachine
B
Waterkoker
C
Moet ik opzoeken
D
Geen idee

Slide 18 - Quiz

Verbindt de grootheden met de juiste eenheden.
Watt
Volt
Joule
Ampère
Spanning
Energie
Stroom sterkte
Vermogen

Slide 19 - Question de remorquage

Wat is vermogen?

Slide 20 - Question ouverte

Wat is Watt?
A
Grootheid
B
Anders....
C
Stroomkracht
D
Eenheid van vermogen

Slide 21 - Quiz

Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren

Slide 22 - Quiz

Wat is de formule om vermogen te berekenen?

Slide 23 - Question ouverte

Bereken het vermogen:
1,5 V / 2 A

Slide 24 - Question ouverte

Wat is het vermogen van een lamp?

Slide 25 - Question ouverte

formule van vermogen is
A
vermogen = spanning / stroomsterkte
B
vermogen = spanning x stroomsterkte
C
vermogen = spanning + stroomsterkte
D
vermogen = spanning - stroomsterkte

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Diapositive

Vermogen =
X
......................
........................
Tijd
Windingen
Stroomsterkte
Spanning

Slide 28 - Question de remorquage

Mijn laptop werkt op een spanning van 12 v. de stroomsterkte is 2 A
Hoe groot is het vermogen?
A
24 v
B
24 w
C
6 w
D
14 v

Slide 29 - Quiz

wat is de juiste berekening
A
Vermogen= spanning x stroomsterkte
B
Spanning= vermogen x stroomsterkte
C
Stroomsterkte= spanning x vermogen

Slide 30 - Quiz

Wat moet er op de stippellijn? …..................= spanning x stroomsterkte. ​
A
adapter
B
vermogen
C
energie
D
dichtheid

Slide 31 - Quiz

Bereken het vermogen van een TV die is aangesloten op de netspanning. Er loopt een stroom van 0,2 A doorheen.
A
1150 W
B
11,5 W
C
46 W
D
460 W

Slide 32 - Quiz

1 w is hetzelfde als……?
A
0,1 KW
B
100 MW
C
0,001 KW
D
1 MW

Slide 33 - Quiz

1 KW is….?
A
10 W
B
1000 W
C
100 W
D
10.000 W

Slide 34 - Quiz