1kader 5.7 grammatica pvnw bvnw

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

5.7 Welkom bij Nederlands

GRAMMATICA woordsoorten

Start met lezen

5.7 Welkom bij Nederlands

Spelling: voltooid deelwoord

Start met lezen

Tot nu toe

Lidwoord  (lw)  

Zelfstandig naamwoord (zn)

Bijvoeglijk naamwoord (bn)   

Werkwoord (ww)  

Voorzetsel (vz)

Welke woordsoorten hebben we al geleerd?

 5.7 Lesdoelen 

5.7 Doel:

• Je kunt de woordsoorten
persoonlijk .nw.  
bezittelijk vnw.
herkennen en benoemen.

• Je kunt deze woordsoorten correct gebruiken.

5.7 Woordsoorten

 5.7 Verplicht: 

Deze LessonUp en  leerteksten:
Persoonlijkvoornaamwoord 1 en 2

Bezittelijk vnw filmpje

Verplichte opdrachten

Nu eerst:

• Instapopdracht 1 

 5.7 Samen

Persoonlijk vnw 1 en opdracht 3 

Persoonlijk vnw 2 en opdracht 4

 5.7 Weer aan de slag 

Persoonlijk vnw: 

Opdracht 5, 6, 8 (nabespreken)

Leertekst bezittelijk vnw en flimpje psv bzv 

opdracht 10 en 15 

Test Jezelf 5.7 

Numo taken: 4.7 en 5.7 

www.bing.com

persoonlijk vnw herhaling

• Leertekst 1 
• filmpje over psv 1
• Leertekst 2 

bezittelijk vnw 

• Leertekst 
• filmpje over  bzv
• filmpje SnapJe

0

handig lijstje

5.7 Aan de slag, succes!

Maak opdrachten:

4, 5, 6, 8 en 9, 10, 12, 15 

Let op:

15 is een totaalopdracht
Kun je goed controleren of je lesdoelen hebt behaald!

nabespreken

Benoem alle woordsoorten in deze zinnen.

1. Ik zal haar een indrukwekkend verhaal vertellen.

2. In de duistere nacht liepen we naar een prachtig bos.

3. Onze schoenen waren kletsnat van de sompige grond.

4. We gleden van de steile helling af. 

5. Het maakte ons niet uit. 

Soms kun je een woordje niet benoemen, zet een streepje.

In welke zin zijn juiste psv gebruikt?:
'Opa bakt koekjes.
Oma bevuilt het fornuis.'

1. Hun bakken koekjes. Hij bevuilt de oven.
2. Zij bakt ze. Hij bevuilt deze.
3. U bakt koekjes. U bevuilt het.
4. Hij bakt ze. zij bevuilt het.

Oefen mee

Wil je je tas in de gang laten staan?
1. De eerste 'je' = bzv
2. De tweede 'je' = psv

1. Stelling 1 en 2 zijn beiden waar
2. Stelling 1 en 2 zijn beiden niet waar.
3. Stelling 1 is alleen waar.
4. Stelling 2 is alleen waar.

Benoem alle woordjes in deze zin:
Mijn moeder stak de kaarsen aan.

Ik heb een groot probleem.
Welke woordsoort is 'probleem'?

1. zn
2. vz
3. bn
4. ww

De scheidsrechter is streng.

Zij liet mij haar gele kaart zien. 

1. zij=psv mij=psv haar=psv
2. zij=psv mij=bzv haar=bzv
3. zij=psv mij= psv haar = bzv
4. zij=bzv mij=bzv haar=psv

Zoek alle voorzetsels in deze zin.

In de regen loop ik tijdens de avondvierdaagse over de brug. 

1. in de ik over
2. in tijdens de de
3. loop avondvierdaagse brug
4. in tijdens over