Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 40 min
Éléments de cette leçon
signaalwoorden tekstverbanden
Slide 1 - Diapositive
Opsommend verband
Signaalwoorden voor opsomming zijn:
eerst
dan
daarna
vervolgens
tenslotte
en, ook
Slide 2 - Diapositive
Verband is: Voorbeeld
signaalwoorden zijn: bijvoorbeeld, zo, zoals
Slide 3 - Diapositive
Een tegenstelling
Woorden die elkaars tegenovergestelde zijn, noem je een tegenstelling.
Signaalwoorden als:
echter, toch, maar, daarentegen en hoewel
helpen om een tegenstelling te vinden in de zin.
Slide 4 - Diapositive
signaalwoorden reden
want
omdat
daarom
vanwege
immers
namelijk
Slide 5 - Diapositive
Middel - doel
Iets wordt gedaan (het middel) om daarmee iets te bereiken (het doel).
Signaalwoorden: opdat, zodat, om, door middel van, met als doel om, …
Slide 6 - Diapositive
Verband is: Voorbeeld
signaalwoorden zijn: bijvoorbeeld, zo, zoals
Slide 7 - Diapositive
Samenvatting / conclusie, noem signaalwoorden:
Samengevat
kortom
dus
al met al
vandaar dat
Slide 8 - Diapositive
Oorzaak - gevolg
Een oorzaak - gevolg kun je herkennen aan de volgende signaalwoorden: - daardoor - doordat - zodat - de oorzaak hiervan is - waardoor - ten gevolge van
Slide 9 - Diapositive
signaalwoorden oorzaak gevolg zijn
A
maar, echter
B
doordat, daardoor, als gevolg van
C
ten eerste, verder, ook
Slide 10 - Quiz
Voorwaarde
Een voorwaarde kun je herkennen aan de volgende signaalwoorden: - als .... (dan) - indien - tenzij - mits
Slide 11 - Diapositive
Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'oorzaak-gevolg'?
A
daardoor
B
doordat
C
denk aan
D
waardoor
Slide 12 - Quiz
Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband middel-doel?
A
want
B
ook
C
om
D
indien
Slide 13 - Quiz
Wat zijn twee signaalwoorden voor een conclusie?
A
vervolgens
immers
B
concluderend
daarna
C
dus
dat betekent
D
ik vind
daarom
Slide 14 - Quiz
Signaalwoorden voorbeeld
A
: / - / 1, 2, 3, enz.
B
eerst, toen, daarna
C
zo, zoals, bijvoorbeeld
Slide 15 - Quiz
Signaalwoorden opsomming
A
ten eerste, ten tweede, ook, verder
B
maar, echter, toch, tegenover
C
bijvoorbeeld, zo, zoals
D
want, omdat
Slide 16 - Quiz
'Maar' is een opsommend signaalwoord
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quiz
Tegenstelling van 'dicht'
Slide 18 - Question ouverte
Noem een signaalwoord voor TEGENSTELLING
Slide 19 - Question ouverte
Wat is een signaalwoord van reden?
A
dus
B
ten eerste
C
want
D
zoals
Slide 20 - Quiz
Wat is een tegenstelling?
A
Warm en heet
B
Warm en koud
C
Politie en agent
Slide 21 - Quiz
Signaalwoorden voor een tegenstelling
A
eerst, dan, daarna, toen, vroeger, voordat, ten slotte
B
zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, ter illustratie, u kent het wel, ter verduidelijking