H3 Grammatica woordsoorten - wederkerend en wederkerig voornaamwoord

Wederkerend en wederkerig voornaamwoord


Aan het einde van deze LessonUp kun je wederkerige en (verplichte en toevallige) wederkerende voornaamwoorden herkennen. 
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Wederkerend en wederkerig voornaamwoord


Aan het einde van deze LessonUp kun je wederkerige en (verplichte en toevallige) wederkerende voornaamwoorden herkennen. 

Slide 1 - Diapositive

Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst genoemd is.
Onze hond loopt mank, maar hij is ook al oud.
Wat is het verwijswoord?
A
hij
B
is
C
al
D
hond

Slide 2 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 3 - Quiz

Wanneer gebruik je geen "wat" als verwijswoord?
A
Na een hele zin
B
Na een overtreffende trap
C
Na een onzijdig woord
D
Na een onbepaald voornaamwoord

Slide 4 - Quiz

Wat is geen verwijswoord?
A
de
B
deze
C
het
D
dat

Slide 5 - Quiz

Welk verwijswoord is juist? Die of dat?
A
Het voetbaltoernooi die...
B
Het voetbaltoernooi dat...

Slide 6 - Quiz

hij, die, deze, zijn
zijn verwijswoorden voor een...
A
mannelijk de-woord meervoud
B
vrouwelijk de-woord enkelvoud
C
mannelijk de-woord enkelvoud
D
onzijdig het-woord enkelvoud

Slide 7 - Quiz

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 8 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij de-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 9 - Quiz

De verwijswoorden: "zij/ze, hun"
verwijzen naar....
A
1 persoon of ding
B
meerdere personen of dingen

Slide 10 - Quiz

Theorie wederkerend voornaamwoord: 
In het wederkerende voornaamwoord zie je het onderwerp terugkomen, oftewel: wederkeren.

Ik (ow) schaam (pv) me (wed. vnw)
Hij (ow) schaamt (pv) zich (wed. vnw)
Wij (ow) schamen (pv) ons (wed. vnw)

Slide 11 - Diapositive

Theorie wederkerend voornaamwoord: 
Een wederkerend voornaamwoord past zich aan aan het onderwerp. De werkwoorden waar je 'zich' voor kunt zetten, hebben een wederkerend voornaamwoord.

Ik vergis me
jij vergist je
hij vergist zich
wij vergissen ons

Slide 12 - Diapositive

Theorie wederkerend voornaamwoord: 

verplicht wederkerend: het werkwoord heeft altijd een wederkerend voornaamwoord bij zich (zich vergissen, zich schamen) Je kunt het niet vervangen door iets anders.

toevallig wederkerend: kan ook zonder en je kunt er jezelf, zichzelf en onszelf bij zetten (zich bezeren, zich snijden)
Bo bezeerde zich. >> Bo bezeerde haar voet.

Slide 13 - Diapositive

Theorie wederkerig voornaamwoord: 
Er is maar één wederkerig voornaamwoord: elkaar (mekaar)
Het verwijst naar meerdere personen. 

Slide 14 - Diapositive

Ik verslik me in mijn snoepje.
'me' =
A
wederkerend voornaamwoord
B
wederkerig voornaamwoord
C
geen van beide

Slide 15 - Quiz

Bij het schillen van de aardappels heb ik me gesneden. 'me' =

A
wederkerig voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
geen van beide

Slide 16 - Quiz

U heeft mij een lolly gegeven.
'mij' =
A
wederkerend voornaamwoord
B
wederkerig voornaamwoord
C
geen van beide

Slide 17 - Quiz

Jan vroeg Karel of die zichzelf  herkende op de politiefoto's.

Wat is het wederkerend voornaamwoord in deze zin?

Slide 18 - Question ouverte

Het koppel geeft elkaar een cadeau tijdens de feestdagen.
Wat is het wederkerig voornaamwoord in deze zin?

Slide 19 - Question ouverte

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Ik schaam me
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd

Slide 20 - Quiz

Dit woord is het enige wederkerige voornaamwoord:
A
me
B
elkaar
C
zich
D
ons

Slide 21 - Quiz

oefenen:
H3 woordsoorten Opdracht 1 en 2 

Slide 22 - Diapositive