2B - week 50 - H2.7 Les 2 + H2.8 les 1

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Welkom!

1

WELKOM!

2

 Schrift

   Pen

  Laptop

Wat ligt er op je tafel?

Log in op lessonup.app

Volgende week: SO H1.7 en H1.8

Test jezelf: H1.7 en H1.8
Versterk jezelf -> leestekens -> vraagteken, punt,
  uitroepteken
Versterk jezelf -> werkwoordspelling -> OTT
NUMO: maak de oefentaken die klaar staan.

Vandaag

• Grammatica 2.7 afronden (voor nu)
  
• Start spelling H2.8
  

  Volgende week

• H2.8 afmaken
  
• SO H2.8
  

Ik zal een aantal herhalingstaken klaarzetten in NUMO voor het SO.

Je kunt de volgende woordsoorten herkennen in een zin:

• Lidwoord (LW)
  
• Bijvoeglijk naamwoord (BN)
  
• Zelfstandig naamwoord (ZN)
  
• Werkwoord (WW)
  
• Telwoord (TW)
  
• Voorzetsel (VZ)
  

LESDOELEN

1. Zoek informatie over jouw
   woordsoort(en).

2. Schrijf op hoe je jouw
   woordsoort herkent.

3. Schrijf minstens drie
   voorbeelden.

4. Geef de klas een
   vraag/opdracht over jouw
   woordsoort.

Duo-opdracht

Lidwoord en telwoord: Yinthe en Demi

Bijvoeglijk naamwoord:  Dean en Justin

Zelfstandig naamwoord: 

Werkwoord: 

Voorzetsel: Kian, Jayden en Tygo

Wat is het lw ?

Het grote en het kleine meisje liepen naar een kast.

1. het
2. het, het, een
3. grote en kleine
4. kleine meisje

Benoem in de zin hieronder: bn, zn en lw.

Het mooie boek staat in de kast.

Benoem in de zin hieronder: lw, bn, zn.

De grote man liep naar het bos.

Benoem in de zin hieronder: bn, zn en lw.

De zware tocht had als doel veel geld op te halen.

Einde grammatica 2.7

Na de vakantie verder met woordsoorten!

• Je weet hoe je de verleden tijd van een werkwoord spelt;
• Je leert hoe je het meervoud van -ie en -ee schrijft;
• Je leert 10 nieuwe dicteewoorden.

LESDOELEN

Sterke en zwakke werkwoorden

Wat is ook alweer het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden?

Sterk of zwak werkwoord?

Jij fietste

1. sterk
2. zwak

Sterk of zwak werkwoord?

Het vliegtuig vloog

1. sterk
2. zwak

Zwakke werkwoorden

Kijkvraag: wat zet je bij zwakke werkwoorden achter de stam?

Ik: stam + ?

Jij: stam + ?

Hij/zij: stam + ?

Wij: stam + ?

Jullie: stam + ?

Zij: stam + ?

Ik: stam + te/te

Jij: stam + te/de

Hij/zij: stam te/de

Wij: stam + ten/den

Jullie: stam ten/den

Zij: stam ten/den

Enkelvoud

Meervoud

Op blz. 131 lezen we samen de leertekst.

Hij ...................... maar door.

Wij ...................... boven de wolken.

praten / zweven

Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?

Aan de slag!

Maken 2.8 - opdracht - 2 t/m 5 

Wat?
Met wie?

Hulp?

Eerder klaar?
En daarna?

Zelfstandig

Aan tafel

Vraag de leerpleinopdracht

Samen afsluiten

Leg in je eigen woorden uit hoe de kofschipregel werkt.

Tot ziens!

Dinsdag af:

H2.8 - opdracht 2 t/m 5