Nederlands les 1

lesonderdelen 
Wat is een onderwerp/persoonsvorm?
Wanneer ‘d/t’?
Wanneer 'tt'/'dd'?
Wanneer volt.dlw. ‘d’/‘t’? 
Wat is het verschil tussen pv en volt. dlw.? 
Is het ‘vergrote huis’ of ‘vergrootte huis’?
Is het ‘verhuist’ of ‘verhuisd’?


1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsHBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

lesonderdelen 
Wat is een onderwerp/persoonsvorm?
Wanneer ‘d/t’?
Wanneer 'tt'/'dd'?
Wanneer volt.dlw. ‘d’/‘t’? 
Wat is het verschil tussen pv en volt. dlw.? 
Is het ‘vergrote huis’ of ‘vergrootte huis’?
Is het ‘verhuist’ of ‘verhuisd’?


Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

timer
0:30
Hoe vind je de
persoonsvorm?

Slide 2 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

timer
0:30

Hoe vind je het onderwerp?

Slide 3 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

timer
0:30
Wat is een
bijvoeglijk naamwoord?

Slide 4 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

timer
0:30
Hoe vind je een
voltooid deelwoord?

Slide 5 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Oefening
Is het woord een 
persoonsvorm, onderwerp, bijvoeglijk naamwoord of voltooid deelwoord?

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Verdachte L. heeft volgens de rechtbank
de wet niet overtreden.

Heeft is?
A
Onderwerp
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Persoonsvorm
D
Voltooid deelwoord

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Verdachte L. heeft volgens de rechtbank
de wet niet overtreden.

Overtreden is?
A
Onderwerp
B
Bijvoegelijk naamwoord
C
Persoonsvorm
D
Voltooid deelwoord

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De vraag die moet worden beantwoord, is
of er sprake is van fraude.

Beantwoord is?
A
Onderwerp
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Persoonsvorm
D
Voltooid deelwoord

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Eerst moet worden bepaald of er sprake is van een rechtspersoon of van een natuurlijk persoon

Bepaald is?
A
Onderwerp
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Persoonsvorm
D
Voltooid deelwoord

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een deel van de supporters is gelijk
opgepakt door de politie.

Wat is het onderwerp?
A
de supporters
B
opgepakt
C
de politie
D
Een deel van de supporters

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De in het buitenland afgelegde verklaringen
van Z. mogen niet als bewijs worden gebruikt.

Gebruikt is?
A
Onderwerp
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Persoonsvorm
D
Voltooid deelwoord

Slide 12 - Quiz

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord. 
timer
0:30
Wanneer krijgt een werkwoord
dt
aan het eind?

Slide 13 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

De boze cliënt beantwoordt alle vragen.

Beantwoordt is?
A
Onderwerp
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Persoonsvorm
D
Voltooid deelwoord

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor ................... te vergoeden.
A
leidt
B
leid
C
lijdt
D
lijd

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De rechter ................ dat zichtbare tatoeages, piercings en extreem kort haar bij cabinepersoneel niet past bij de uitstraling die KLM wil hebben en daarom verboden is.
A
oordeeld
B
oordeelt

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 17 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions

Uw bezwaarschrift is ontvankelijk, want het is ........................ en ..................... binnen zes weken
na de dag van de beschikking.
A
gemotiveert en ingedient
B
gemotiveerd en ingediend

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is goed?
A
verhuist
B
verhuisd

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat valt  je op? (tussen links en rechts)
je/ jij loopt naar huis      
loop je/ jij naar huis? 
je/ jij schrijft   
schrijf je/ jij
 je/ jij vindt 
vind je/ jij
 je/ jij wordt   
word je/ jij

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

je / jij 
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd 
altijd stam + t 
jij loop

Behalve als je/ jij erachter staat. 
loop  je / jij

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

In opdracht van het college ............. jij het bezwaarschrift van mevrouw Dijksterhuis.
A
beantwoord
B
beantwoordt
C
beantwoort

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De mededelingsplicht ......... dat u de koper alles moet vertellen wat u weet over uw huis .
A
houd in
B
houdt in
C
hout in

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Onze belangrijkste nationale wetten heten wetten in formele zin. Voorbeelden zijn de grondwet, het Burgerlijk Wetboek, de Algemenen wet bestuursrecht en het Wetboek van Strafrecht. Zij worden .................. door de regering en het parlement.
A
vastgesteldt
B
vastgesteld
C
vastgestelt

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Tijdens het wetgevingsproces ...................................... door leden van de regering en het parlement o.a.
over de inhoud.
A
word gediscussieerd
B
wordt gediscussieerd
C
wordt gediscussieerdt

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het komt vaak voor dat de bal
over het hek ...............
A
belant
B
belandt
C
beland

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke fouten haal je uit deze zin?
Kennelijk wistten de betrokke ambtenaren niet hoe je dit schrijft; in het proces-verbaal staat ‘naties’. Dat achte de rechter niet strafbaar.

Slide 27 - Question ouverte

Wisten
betrokken
achtte 
Niet gesteld of gebleken is dat verweerder
verzoekster heeft ............................
A
gewaarschuwt
B
gewaarschuwd
C
gewaarschuwdt

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Verweerder was er ook mee ............... , dat het voetpad achter het doel druk werd gebruikt.
A
bekent
B
bekendt
C
bekend

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Over het Nederlandse omgevingsrecht
.............. veel geklaagd.
A
word
B
wordt

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het ..............en het kost tijd.
A
wringt
B
wringd

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions