3h 2/2 Frans

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Bienvenue au cours de français!

3h2

le 2 février 2021

Au programme:

- (uitleg vraagwoorden)

- test jezelf - D-toets Grandes Lignes online

- huiswerk ex. 27, 28, 29  + slim stampen

+ vorig huiswerk (bron G ex 26 + bron C)

Hoe wil jij deze les invullen?
Dit wil ik doen deze les:

herhaling uitleg over vraagwoorden, daarna test jezelf

alleen de quizvragen van vraagwoorden, daarna test jezelf

hele les test jezelf (ik snap de vraagwoorden)

herhaling uitleg over vraagwoorden en daarna nog een andere uitleg naar keuze

Au travail!

- Maak de oefentoets van Grandes Lignes online

- Maak daar alle opgaven, dus ook het luistergedeelte

- Het is aangeraden om het uit je hoofd te doen, want het is een test jezelf, dus met het resultaat wat je behaalt weet je wat je al wel goed beheerst en wat nog minder goed.

- Tot 7 minuten voor het eind van de les de tijd (8:53)

poser une question

• zonder vraagwoord
• met vraagwoord

Intonatie; zet een vraagteken achter de zin

Tu habites à Helmond.

Tu habites à Helmond?

zonder vraagwoord

1

2

Est-ce que + de zin

Est-ce que betekent 'is het zo dat'

Tu es malade.

Est-ce que tu es malade?

Elle est malade

Est-ce qu'elle est malade

3

Inversie:alleen als ond een pers vnw is

Omdraaien van het onderwerp en de persoonsvorm

Tu es végétarien.         Es-tu végétarien

Il a donné son opinion.                 A-t-il donné son opinion?

(De tussen t is vanwege de klinkerbotsing)

A vous de jouer!!

Maak de zin vragend met est-ce que (hele zin opschrijven)
Il a un chien.

Maak de zin vragend door middel van inversie(omdraaiing)
Il a un frère

Maak de zin vragend op 3 manieren
Ils habitent à Steenwijk

met vraagwoord

welke vraagwoorden zijn er?

où                              =          waar                   

comment               =          hoe                 

quand                     =           wanneer

combien de          =           hoeveel

pourquoi                =           waarom

qui                             =          wie

que (quoi)              =          wat

Où

Tu habites où?  (intonatievraag vraagwoord achteraan)

Où est-ce que tu habites? (vraagwoord + est-ce que + ond + pv)

Où habites-tu? (vraagwoord vooraan + inversie: pv-ond)

quand

Tu vas nager quand?   

Quand est-ce que tu vas nager?

Quand vas-tu nager?

Comment

  Tu t'appelles comment?

Comment est-ce que tu t'appelles?

Comment t'appelles-tu?

Combien

 Tu manges combien de fruits par jour?

Combien de fruits est-ce que tu manges par jour?

Combien de fruits manges-tu par jour?

Que / quoi

Tu fais quoi?

Qu'est-ce que tu fais?

Que fais-tu?

Qui

Tu cherches qui?

Qui est-ce que tu cherches

Qui cherches-tu?

Wat is + ... (zn) = Quel est ... / quelle est ...

Wat zijn + ... (zn) = Quels sont ... / quelles sont ...

Quel est son numéro de portable?

Quelle est ta chanson favorite?

Quels sont tes sports préférés?

Quelles sont tes matières préférées?

A vous de jouer!!

Waar werk jij?

1. Tu où travailles?
2. Tu travailles où?
3. Travailles-tu où?
4. Est-ce que où tu travailles?

Hoe werkt dat?

1. Est-ce que comment ça fonctionne?
2. Comment est-ce que ça fonctionne?

Spreek jij Frans?

1. Tu parles français.
2. Parles-tu français?
3. Tu est-ce que parles français?
4. Est-ce que parles-tu français?

Welk programma kijken jullie?

1. Vous regardez quel programme?
2. Regardez-vous quel programme?
3. Quel programme est-ce que regardez-vous?
4. Est-ce que vous regardez quel programme?

Hoe lang duurt deze les?

1. Qu'est-ce que la durée de ce cours?
2. Comment est la durée de ce cours?
3. Quel est la durée de ce cours?
4. Quelle est la durée de ce cours?

Les devoirs pour lundi:

- Oefentoets af

- Kijk naar de resultaten van je oefentoets van TEAMS en formuleer een leerdoel: wat ging er bij deze toets nog niet goed en wat ga je doen zodat dat een volgende keer wél goed gaat?