Economie herhaling H2

Herhaling H2
Thuis in geldzaken 
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Herhaling H2
Thuis in geldzaken 

Slide 1 - Diapositive

Begrippen paragraaf 1 

directe ruil (ruil in natura)
De ruil van goederen en diensten zonder geld.
indirecte ruil
De ruil van goederen en diensten tegen geld.

arbeidsverdeling
Verdeling van werk of  productie, waarbij iedereen een eigen taak heeft.
chartaal geld
Munten en bankbiljetten.
giraal geld
Geld dat bij de banken op een betaalrekening staat.

Slide 2 - Diapositive

Arbeidsverdeling
  • Arbeidsverdeling = iedereen doet zijn of haar eigen werk (taken)
  • Kun jij een voorbeeld noemen van arbeidsverdeling op school?
  • Waarom is arbeidsverdeling belangrijk?

Slide 3 - Diapositive

Begrippen paragraaf 2
betaalpas
Een pas van de bank waarmee je geld kunt opnemen en betalen.
creditcard
Een betaalpas waarbij de afrekening (van een betaling of
geldopname) pas later gebeurt.
debetsaldo
Het tekort op je bankrekening (rood staan).
 
debetrente
Rente die de bank vraagt omdat je een tekort hebt op je bankrekening.
creditsaldo
Het tegoed op je bankrekening (in de plus staan).
creditrente 
Rente die je van de bank krijgt omdat je een tegoed hebt
op je bankrekening.

Slide 4 - Diapositive

Samenvatting paragraaf 2
Je kunt betalen:
• met het geld in je portemonnee;
• met het geld op je bankrekening.
Met een bankpas kun je:
• betalen via de betaalautomaat;
• geld opnemen bij de bank en bij de geldautomaat.
Met een creditcard:
• kun je geld opnemen bij de bank en bij de
geldautomaat;
• kun je betalen via de betaalautomaat;
• betaal je achteraf.
Creditcards worden niet overal geaccepteerd.
Met je mobiel kun je:
• betalen via de betaalautomaat;
• internetbankieren.
Bij internetbankieren kun je:
• opdrachten geven voor het overschrijven van geld;
• opgeven wanneer er betaald moet worden;
• op elk moment het saldo van je bankrekening
bekijken.

Slide 5 - Diapositive

Berekeningen paragraaf 2
Berekeningen: 
• +€ 500 (creditsaldo) – € 700 (betaling) = –€ 200 (debetsaldo)

• –€ 700 (debetsaldo) + € 800 (ontvangst) = +€ 100 (creditsaldo)

* Als je rood staat op je bankrekening betaal je debetrente.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Nermin had op 1 januari een debetsaldo van € 326 op zijn bankrekening. In de tabel staan zijn afschrijvingen en bijschrijvingen op deze rekening in de periode tussen 1 januari en 10 januari. Bereken hoeveel geld er op 10 januari op zijn rekening staat. Laat je berekening zien.

Slide 8 - Question ouverte

Begrippen paragraaf 3
samengestelde interest
De interest (rente) over een spaarbedrag plus de bijgeschreven rente in vorige periodes.
enkelvoudige interest
De rente over een spaarbedrag gedurende een periode korter dan een jaar.
looptijd
De periode waarin je geld leent of geld spaart.
depositosparen
Manier van sparen waarbij spaargeld gedurende de looptijd niet (zonder boete) opgevraagd kan worden.
koopkracht
De hoeveelheid goederen en diensten die je van je geld
kunt kopen.
inflatie
De gemiddelde stijging van de prijzen.

Slide 9 - Diapositive

Samenvatting paragraaf 3
Door te sparen, verschuif je koopkracht naar de toekomst.
De koopkracht van een spaarder:
• stijgt door de rente;
• daalt door de inflatie.
Je kunt sparen:
• voor een bepaald doel, bijvoorbeeld een grote uitgave; • uit voorzorg: om tegenvallers op te vangen; • voor de rente.
Het rentebedrag stijgt:
• bij een hoger rentepercentage;
• bij een hoger spaarbedrag;
• bij een langere looptijd.
Samengestelde en enkelvoudige interest:
• ‘Interest’ is een ander woord voor ‘rente’.
• Als je korter dan een jaar spaart, krijg je interest over het spaarbedrag (enkelvoudige interest).• Als je langer dan een jaar spaart, krijg je interest over het spaarbedrag plus de bijgeschreven rente (samengestelde interest).
Spaarvormen verschillen van elkaar:
• in de hoogte van het rentepercentage;
• in de hoogte van het minimale spaarbedrag;
• in de periode (de looptijd) waarin het spaargeld niet opvraagbaar is (bij depositosparen is het spaargeld
gedurende de looptijd niet zonder boete opvraagbaar).

Slide 10 - Diapositive

Bekijk het lijndiagram. Stella zegt dat in jaar drie sparen het meest aantrekkelijk is. Is dit juist? Verklaar je antwoord.

Slide 11 - Question ouverte

Johan (74) en Keesje (72) zijn op leeftijd en al een paar jaar met pensioen. Ze hebben geen kinderen en wonen boven Arnhem in een mooi dijkhuisje. Het pensioen dat ze krijgen, is al een paar jaar lang aangepast vanwege de inflatie. In de krant lezen ze: ‘De koopkracht van gepensioneerden is de afgelopen jaren gelijk gebleven.’ Verklaar de uitspraak in de krant.

Slide 12 - Question ouverte

Begrippen paragraaf 4
aandeel 
Waardepapier waaruit blijkt dat iemand mede-eigenaar
is van een bedrijf.
aandelenkoers
De prijs van een aandeel op een bepaald moment.
beleggingsfonds
Instelling die geld van beleggers in aandelen, obligaties of andere waardepapieren belegt.
dividend
Een winstuitkering van een bedrijf aan zijn aandeelhouders.
obligatie
Waardepapier waaruit blijkt dat een bedrijf of de overheid geld schuldig is aan de eigenaar van dat waardepapier.

Slide 13 - Diapositive

Samenvatting paragraaf 4
Beleggers kunnen hun geld onder meer beleggen in:
• aandelen van individuele bedrijven;
• aandelen van beleggingsfondsen;
• obligaties.
Beleggers in aandelen en obligaties nemen een koersrisico.
De belegger verkoopt zijn aandelen en obligaties:
• met winst als de verkoopkoers hoger is dan de aankoopkoers;
• met verlies als de verkoopkoers lager is dan de aankoopkoers.
Beleggingsfondsen:
• worden beheerd door beleggingsdeskundigen;
• beleggen in veel bedrijven, waardoor het risico van
beleggen kleiner wordt.
Een belegger in aandelen ontvangt:
• dividend over zijn aandelen (als er voldoende winst is).
Een belegger in obligaties ontvangt:
• jaarlijks een vaste rente;
• aan het einde van de looptijd het geleende geld terug.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Begrippen paragraaf 5

krediet
Een geldlening.
aflossen
Terugbetalen van geleend geld.
persoonlijke lening
Een lening die in een afgesproken aantal vaste termijnen
wordt afbetaald.

termijn
Het bedrag dat iemand regelmatig moet betalen.
effectieve rente
De rente inclusief de bijkomende kosten van een lening.

Slide 16 - Diapositive

Samenvatting paragraaf 5
Bij een bank komen bij elkaar:
• de vraag naar geld: de kredietnemers (leners); • het aanbod van geld: de kredietverstrekkers (spaarders).
Spaarders en leners zijn:
• consumenten;
• producenten;
• de overheid.
Je kunt lenen:
• voor een grote uitgave;
• om een tegenvaller op te vangen.
Met een lening verschuif je toekomstige koopkracht naar het heden.
Lenen wordt aantrekkelijker:
• door een hoge inflatie;
• door een stijgend inkomen.
Bij een persoonlijke lening:
• leen je in één keer het afgesproken bedrag;
• ligt de looptijd en de hoogte van de termijnen vast.
Een termijn bestaat uit:
• leen deel van de aflossing;
• rente en kosten (samen de effectieve rente).
Berekening:
• totale rente = optelsom maandtermijnen – bedrag lening
6 Kopen

Slide 17 - Diapositive

Sanne gaat geen auto kopen, want dan zou ze geld moeten lenen. Een vriend noemt de volgende argumenten waarom dit heel verstandig van haar is.
1 De rente is net zo hoog als de inflatie.
2 Ze heeft opslag gekregen op haar werk.
3 Ze heeft tot heden nooit geld overgehouden.
4 Ze zoekt naar een ander appartement en zal dat moeten inrichten.
Bepaal welke argumenten strijdig zijn met zijn mening? Kies de juiste nummers.

Slide 18 - Question ouverte

Begrippen paragraaf 6
koop op afbetaling
Een aankoop waarbij de koper het bedrag van de aankoop leent van de verkoper.
doorlopend krediet
Een lening waarbij de lener tot een bepaald maximumbedrag (kredietlimiet) mag lenen.
kredietlimiet
Het maximale bedrag dat de lener kan lenen bij een
doorlopend krediet.
huurkoop
Een koop op afbetaling waarbij de koper pas eigenaar wordt als de lening helemaal is afgelost.
leasing
De huur van (duurzame) goederen gedurende langere tijd.

Slide 19 - Diapositive

Samenvatting paragraaf 6

Bij koop op afbetaling zijn er twee vormen:
• het doorlopend krediet;
• de persoonlijke lening.
Bij een doorlopend krediet:
• spreek je een kredietlimiet af;
• mag je bij lenen tot aan de kredietlimiet;
• betaal je een termijn die hoort bij de kredietlimiet;
• ligt de looptijd niet vast.
De effectieve rente van leningen is lager bij banken dan bij winkels en webwinkels.
Bij koop op afbetaling zijn twee afspraken mogelijk:
• de koper wordt eigenaar bij de levering;
• de koper wordt eigenaar na betaling van de laatste termijn (huurkoop).

Leasing is een vorm van huur.

De verhuurder vraagt een vergoeding voor: 
• het geld dat geïnvesteerd is in het product;
• onkosten zoals reparaties;
• de waardevermindering van het product.

Slide 20 - Diapositive

Nicoline heeft een doorlopend krediet bij haar bank. Ze betaalt een maandelijkse termijn van € 267,50. Ze heeft € 5.900 geleend. Bekijk de tabel met de voorwaarden. Bereken welk bedrag ze op grond van de voorwaarden nog mag bij lenen. Laat je berekening zien.

Slide 21 - Question ouverte