Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Proeftoets leesvaardigheid
Slide 1 - Diapositive
Les 3: De terugkeer van lichaamshaar
Voor deze les hebben jullie de tekst op bladzijde 11 uit je boek nodig.
Let op:
Je werkt deze les alleen.
Je leest de vragen in deze les goed
Maak de toets serieus: lees eerst vraag 1!
Slide 2 - Diapositive
1. Lees de tekst eerst globaal. Waar gaat de tekst over?
Slide 3 - Question ouverte
Vraag 2:
Voor de volgende vragen moet je de tekst zoekend lezen.
Slide 4 - Diapositive
a. Hoeveel procent van de Amerikaanse vrouwen heeft zich wel eens onthaard?
A
99%
B
95%
C
77%
D
58%
Slide 5 - Quiz
b. Hoeveel procent van de jonge mannen vindt dat hij zich moet ontharen?
A
99%
B
95%
C
77%
D
58%
Slide 6 - Quiz
c. Vanaf ongeveer wanneer kwam ontharen in de mode?
A
ongeveer vanaf 1900
B
ongeveer vanaf 1920
C
ongeveer vanaf 1930
D
ongeveer vanaf 1940
Slide 7 - Quiz
d. Waardoor raakte het ontharen in de mode? Leg je antwoord uit in een volledige zin.
Slide 8 - Question ouverte
Vraag 3:
Lees alinea 1 en 2 goed door.
Slide 9 - Diapositive
Na het lezen van alinea 1 en 2 weet je waar het artikel overgaat. Op welke manier wordt dit duidelijk?
A
Er wordt een samenvatting van de rest van de tekst gegeven
B
Er wordt een korte geschiedenis van het onderwerp gegeven.
C
Er wordt een voorbeeld bij het onderwerp van de tekst uitgewerkt.
D
Er wordt een voorspelling gegeven.
Slide 10 - Quiz
Vraag 4:
Lees alinea 3
Slide 11 - Diapositive
In alinea 3 staat de zin:’Sterren als Madonna en Beyoncé kregen het zwaar te verduren..’ Wat zou er in de plaats van ‘kregen het zwaar te verduren’ kunnen staan?
A
moesten beleefd zijn
B
hadden het moeilijk
C
moesten oppassen
D
kregen veel complimenten
Slide 12 - Quiz
a. Wat betekent ‘het commentaar’?
A
een zin in een tekst
B
een vraag die je stelt
C
opmerking over iets of uitleg van iets
D
een compliment geven
Slide 13 - Quiz
b. wat betekent ‘ergens op inspelen’?
A
de bal naar iemand spelen
B
snel en gemakkelijk op iets of iemand reageren
C
voor een wedstrijd gaan de spelers zich inspelen
D
er wordt een voorspelling gegeven
Slide 14 - Quiz
Vraag 5
Wat is de betekenis van de moeilijke woorden?
Slide 15 - Diapositive
c. Wat betekent ‘onbevlekt'
A
je moet beleefd zijn
B
het krijgen van kritiek
C
iets is schoon, puur, zuiver
D
iets duidelijk maken
Slide 16 - Quiz
d. Wat betekent ‘ontwikkelen’?
A
verband bij een patiënt afhalen
B
iets ontwerpen en uitvoeren
C
verband bij een patiënt omdoen
D
iets ter sprake brengen
Slide 17 - Quiz
e. Wat betekent ‘de walging’?
A
iets ter sprake brengen
B
geven van kritiek
C
een voorbeeld geven
D
sterke afkeer van iets hebben
Slide 18 - Quiz
6. Alinea 4 en 5 horen bij elkaar. Welk verband is er tussen deze twee alinea’s?
A
Alinea 5 geeft een samenvatting van de inhoud van alinea 4
B
Alinea 5 geeft een tegenstelling bij alinea 4
C
Alinea 5 geeft een voorbeeld bij alinea 4
D
Alinea 5 geeft een conclusie bij alinea 4
Slide 19 - Quiz
Vraag 6:
Lees alinea 4 en 5 voordat je de volgende vraag gaat beantwoorden.
Slide 20 - Diapositive
Vraag 7:
Lees eerst de hele tekst (in ieder geval alinea 6,7 8 en 9) voordat je het antwoord op de volgende vraag geeft.
Slide 21 - Diapositive
7. Met welke bedoeling heeft de schrijver deze tekst geschreven?
A
de schrijver wil informatie geven over ontharen
B
de schrijver wil mannen overhalen ook te ontharen
C
de schrijver wil duidelijk maken
D
De schrijver wil kritiek geven op vrouwen die lichaamshaar hebben
Slide 22 - Quiz
8. vind je het gewoon dat vrouwen hun lichaamshaar scheren? Leg uit waarom wel of waarom niet? Let op: Je beantwoordt de vraag met een goede uitleg van minstens 20 woorden.
Slide 23 - Question ouverte
Ik vond deze proeftoets
makkelijk
goed te doen
lastig
heel erg moeilijk
Slide 24 - Sondage
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Diapositive
Slide 27 - Diapositive
Slide 28 - Diapositive
Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
toelichting
D
conclusie
Slide 29 - Quiz
Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
toelichting
Slide 30 - Quiz
Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden daardoor en zodat?
A
oorzaak - gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling
Slide 31 - Quiz
Om welk tekstverband gaat hier? 'Ik kreeg een hapje en een drankje'
A
toelichting
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling
Slide 32 - Quiz
In welke zin wijzen de signaalwoorden op een volgorde van tijd?