1hv week 46 14 november

Welke dag is het vandaag?
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welke dag is het vandaag?

Slide 1 - Diapositive

Le programma
- planner
- terugplannen
- phrases-clés G (27, 29)
- verbe avoir = grammaire H ( 30, 31abc)
- stamboom gesprek
- 21cd/22
- oefenen grammatica
- bingo

Slide 2 - Diapositive

Doelen
- Je weet wat je voor de repetitie moet leren
- Je begrijpt grammatica H: le verbe avoir
- Je kunt in het Frans meer over je stamboom vertellen
- Je kent de getallen 0-20

Slide 3 - Diapositive

Weektaak deze week

Slide 4 - Diapositive

Chapitre 1 toets (52-55)
Dinsdag 22 november
voca A - B - C - D
PC C + G
Grammaire D + H
Les nombres 0 - 20

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Opdr. 30 - grammaire H

Slide 8 - Diapositive

Opdr. 31abc

Slide 9 - Diapositive

Stamboom
- Pak je stamboom erbij
- Vertel in tweetallen meer over je familie
- Gebruik de zinnen op blz. 44. of 54

Slide 10 - Diapositive

Oefenen met grammatica

Slide 11 - Diapositive

Le  verbe  avoir
C

Slide 12 - Diapositive

Van

           
   
     Wat betekent "avoir"?


Vandaag oefenen we met het werkwoord "avoir".

Slide 13 - Diapositive

We gebruiken het werkwoord "avoir" echt heel vaak !

Wat betekenen de roodgekleurde woorden volgens jou ?


1   Chantal  a  une  belle auto.
2   Nous  avons  100.000  euros.  Super !
3   Eric  et Charles   ont    deux  T-shirts  blancs.
4   J' ai  la  grippe ..... C'est horrible.

Het  zijn  allemaal  vormen  van  het  hele werkwoord "avoir".

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Slide 16 - Vidéo

Ken je het rijtje van "avoir" (met vertaling) ?
avoir...... avoir.......
       mmmm....

Slide 17 - Diapositive

AVOIR ( = hebben)
Vervoeging van "avoir" met vertaling :
stopwatch
00:00

Slide 18 - Diapositive

Wat betekent "tu as"?
A
zij hebben
B
hij heeft
C
jij hebt
D
ik heb

Slide 19 - Quiz

Wat betekent "nous avons"?
A
ik heb
B
u heeft
C
wij hebben
D
zij hebben

Slide 20 - Quiz

Wat betekent "il a" ?
A
hij heeft
B
zij heeft
C
u heeft
D
zij hebben

Slide 21 - Quiz

Hoe vertaal je "zij hebben" in het Frans ?
timer
1:00
A
ils ont
B
elle a
C
vous avez
D
tu as

Slide 22 - Quiz

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 23 - Question de remorquage

Vous ... les maths?

Slide 24 - Question ouverte

Non, j' ... une petite maison.

Slide 25 - Question ouverte

Tu ... une grande maison?

Slide 26 - Question ouverte

Slide 27 - Lien

Schrijf nu het rijtje van avoir op.

Slide 28 - Question ouverte

Bingo 0-20

Slide 29 - Diapositive