V4 lesvb. 06-12-2022

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Bienvenue v4! 

www.bing.com

Au programme

K: Répétion L'adverbe 

K: Les verbes irréguliers

Au travail
Lire B Exercices 20, 22, 23

Grammaire B

Ondersteunend: 24abcd

Basis: 24bcd

Verdiepend: 24cd

Vocabulaire :

Regarder B & Lire B

  

Waar zegt een bijwoord iets over?

1. een werkwoord
2. een bijvoeglijk naamwoord
3. een zelfstandig naamwoord
4. de hele zin

Wat plak je achter een bijvoeglijk naamwoord om er een bijwoord van te maken?

Onregelmatige vormen van het bijwoord

bon -  bien (goed, lekker)

                gentil - gentiment (aardig, vriendelijk)

long - longtemps (lang)

mauvais - mal (slecht)

meilleur - mieux (beter)

Onregelmatige vormen van het bijwoord

Let op! v

Vite is een bijwoord. 

Het is niet afgeleid van een bijvoeglijk naamwoord.

Il roule vite / rapidement. Hij rijdt snel.

Une voiture rapide. Een snelle auto.

Maak een bijwoord van: mauvais

Maak een bijwoord van: suffisant

Kies de juiste vorm: C'est une voiture ... (snel)

1. vite
2. rapide
3. rapidement

verdwijnen

liegen

willen

kennen

kunnen

vertrekken

dienen

uitgaan

voelen

slapen

pouvoir

partir

vouloir

dormir

connaître

disparaitre

servir

mentir

sentir

sortir

Les verbes irréguliers

Présent: leer alle vormen uit je hoofd

Passé composé:  leer de je-vorm en je kunt alle vormen maken
Imparfait: leer de je-vorm en je kunt alle vormen maken
futur simple: leer de je-vorm en je kunt alle vormen maken
conditionnel: leer de je-vorm en je alle vormen maken 

Le verbe pouvoir (kunnen)

Présent: je peux, tu peux, il peut, nous pouvons, vous pouvez, ils peuvent

Passé composé: j'ai pu
Imparfait: je pouvais ( nous vorm- ons + ais,ais,ait,ions,iez,aient)
futur simple: je pourrai (pourr + ai,as,a,ons,iez,ont)
conditionnel: je pourrais (pourr + ais, ais,ait,ions,iez,aient) 

Le verbe vouloir (willen)

Présent: je veux, tu veux, il veut, nous voulons, vous voulez, ils veulent 

Passé composé: j'ai voulu
Imparfait: je voulais ( nous vorm- ons + ais,ais,ait,ions,iez,aient)
futur simple: je voudrai (voudr + ai,as,a,ons,iez,ont)
conditionnel: je voudrais (voudr + ais, ais,ait,ions,iez,aient) 

Le verbe connaître (kennen)

Présent: je connais, tu connais, il connaît, nous connaissons, vous connaissez, ils connaissent

Passé composé: j'ai connu
Imparfait: je connaissais ( nous vorm- ons + ais,ais,ait,ions,iez,aient)
futur simple: je connaîtrai (connaîtr + ai,as,a,ons,iez,ont)
conditionnel: je connaîtrais (connaîtr + ais, ais,ait,ions,iez,aient) 

Le verbe servir (dienen)

Présent: je sers, tu sers, il sert, nous servons, vous servez, ils servent

Passé composé: j'ai servi
Imparfait: je servais (nous vorm- ons + ais,ais,ait,ions,iez,aient)
futur simple: je servirai (servir + ai,as,a,ons,iez,ont)
conditionnel: je servirais (servir + ais, ais,ait,ions,iez,aient) 

Remplissez le schéma! 

Vervoeg: je, passé composé, servir
(onderwerp, hulpww, volt. dw)

Vervoeg: vous, imparfait, servir
(onderwerp, hulpww, volt. dw)

Vervoeg: wij, conditionnel, dormir

Vervoeg: ils, imparfait, pouvoir

Vervoeg: tu, futur, pouvoir

Vervoeg: elle, présent, vouloir

Vervoeg: je, conditionnel, vouloir