04-02

Welkom!
  •  Stop je telefoon in de telefoontas
  • Ga alleen zitten, zodat je je goed kan concentreren.
  • Leg je laptop dicht op de tafel.
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom!
  •  Stop je telefoon in de telefoontas
  • Ga alleen zitten, zodat je je goed kan concentreren.
  • Leg je laptop dicht op de tafel.

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
  •  We gaan werken uit jullie online boek.
  • Korte uitleg (5 minuten)
  • Daarna zelf aan de slag.

Slide 2 - Diapositive

Wat is het thema van file 3?
  •  The race!
  • 4 mensen reizen van Rome naar Dublin.
  • De mensen komen uit: Engeland, Schotland, Oostenrijk en Zwitserland.

Slide 3 - Diapositive

Hebben jullie al uitleg gehad?
  •  Over voorzetsels? Waar iets is?
  • Over dingen die hetzelfde klinken maar een andere betekenis hebben?

Slide 4 - Diapositive

Prepositions: Voorzetsels
  •  Voorzetsels gebruik je om aan te geven waar iets of iemand is.
  • Het gaat dus om locatie.
  • Voorbeeld: Ik sta voor de kast.
  • In het Engels heb je dit soort woorden ook.

Slide 5 - Diapositive

Voorzetsels in het Engels
In - in
From - uit/van
To - naar
On - op
Nex to - naast
In front of - Voor
Behind - achter  
By - met

Slide 6 - Diapositive

Ergens naartoe?
Als je wilt zeggen hoe je ergens naartoe gaat gebruik je altijd by!
Voorbeeld: I am going to school by train/bus/car/bike
Ga je lopen? Dan kun je zeggen: by foot of on foot!

Slide 7 - Diapositive

Klanken
  •  Soms klinken woorden hetzelfde, maar betekenen ze iets anders!
  • They're, Their of There?
  • You're of Your?
  • To, Two of Too?
  • Je moet goed kijken naar de context zodat je weet welke je moet gebruiken.

Slide 8 - Diapositive

Wat is het verschil?
they’re (they are)   -  zij zijn   
their        -        hun    
there        -        daar / er    
you’re (you are)        -        jij bent / u bent / jullie zijn    
your        -        jouw / uw    
to        -        om te / naar    
too        -        ook / te    
two        -        twee

Slide 9 - Diapositive

Zelfstandig aan de slag
  •  Ga naar de methode voor Engels
  • Ga naar file 3: The Race
  • Doe opdracht: 1-19
  • Klaar? Maak tot 25
  • Eerste 10 minuten stil aan het werk.
  • Hulp nodig? Steek je hand op. (Geen Mevrouw!)

Slide 10 - Diapositive

Tot volgende week!

Slide 11 - Diapositive