TaalCompleet A1 - thema 4 - 4.10 De euro

 4.10 De euro
  1. betalen
  2. de euro
  3. verschillend
  4. het briefje
  5. de munt
  6. de cent
  7. het bedrag
  8. gebruiken
  9. kosten
  10. bijna

1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

 4.10 De euro
  1. betalen
  2. de euro
  3. verschillend
  4. het briefje
  5. de munt
  6. de cent
  7. het bedrag
  8. gebruiken
  9. kosten
  10. bijna

Slide 1 - Diapositive

betalen (ww)
  • geld geven in ruil voor iets anders

  • Ik betaal
  • Jij betaalt - Betaal jij?
  • Hij betaalt
  • Wij betalen

  • zin: Ik betaal de boodschappen.

Slide 2 - Diapositive

de euro
  • de euro - de euro's

  • zin: Ik geef hem 1 euro.

Slide 3 - Diapositive

verschillend
  • niet hetzelfde
  • verschillend <-> hetzelfde

  • zin: Een briefje van vijf en tien zijn verschillend van kleur.

Slide 4 - Diapositive

het briefje
  • het briefje - de briefjes

  • zin: Hoeveel briefjes heb jij in je portemonnee?

 

Slide 5 - Diapositive

de munt
  • de munt - de munten

  • zin: Ik heb twee munten in mijn portemonnee.

Slide 6 - Diapositive

de cent
  • honderdste deel van een euro
  • de cent - de centen

  • zin: Hoeveel centen is
    € 2,39?
  • 239 centen

Slide 7 - Diapositive

het bedrag
  • een hoeveelheid geld
  • wat je voor iets moet betalen

  • zin: Ik koop deze taart voor een bedrag van 15 euro.

Slide 8 - Diapositive

gebruiken (ww)
  • Ik gebruik
  • Jij gebruikt - Gebruik jij?
  • Hij gebruikt
  • Wij gebruiken

  • zin: Ik gebruik een mes om de taart in stukken te snijden.

Slide 9 - Diapositive

kosten (ww)
  • hoeveel geld je ervoor moet betalen

  • zin: Deze taart kost € 27,95.

Slide 10 - Diapositive

bijna
  • nog net niet helemaal

  • zin: De taart is bijna klaar.

Slide 11 - Diapositive

Hij ... de boodschappen.
(werkwoord betalen)

Slide 12 - Question ouverte

Wat is het meervoud van 'euro'?
A
euros
B
euro's
C
euroen
D
euroos

Slide 13 - Quiz

Als iets niet hetzelfde is, dan is het ... .

Slide 14 - Question ouverte

Wat is het meervoud van 'het briefje'?
(lidwoord + woord)

Slide 15 - Question ouverte

In mijn portemonnee
zitten briefjes en ... .

Slide 16 - Question ouverte

Een kinderijsje kost 75 ... .
A
zent
B
euro
C
uero
D
cent

Slide 17 - Quiz

Ik koop deze fiets voor een ... van 150 euro.
A
bedraag
B
gebruik
C
bedrag
D
gebiuk

Slide 18 - Quiz

... jij een lepel om soep te eten?

Slide 19 - Question ouverte

Hoeveel ... een taart?

Slide 20 - Question ouverte

Het is nu 14.30 uur.
We zijn ... klaar met school.
A
bijna
B
bjina
C
beina
D
bijnaa

Slide 21 - Quiz