hoofdstuk 4 paragraaf 3 opbrengsten en kosten

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Wat gaan we doen vandaag

• Herhaling hoofdstuk 4 paragraaf 2
• Uitleg hoofdstuk 4 paragraaf 3
• Maken opdracht 3 blz 109
• bespreken opdracht 3
• Maken hoofdstuk 4 paragraaf 3 opgave 1 t/m 7

Herhaling hoofdstuk 4  paragraaf 2

Bezittingen en schulden

wat is een balans?

• Dit geeft een overzicht van de bezittingen en schulden van een bedrijf

Debet (bezittingen)

Credit (schulden)

Debet (bezittingen)

Vaste activa

Vlottende activa

Liquide middelen

Credit (schulden)

Debet (bezittingen)

Vaste activa

grond 

gebouw

inventaris

Vlottende activa

Liquide middelen

Credit (schulden)

Debet (bezittingen)

Vaste activa

grond 

gebouw

inventaris

Vlottende activa

voorraad goederen

debiteuren

te vorderen BTW

Liquide middelen

Credit (schulden)

Debet (bezittingen)

Vaste activa

grond 

gebouw

inventaris

Vlottende activa

voorraad goederen

debiteuren

te vorderen BTW

Liquide middelen

betaalrekening

kas

Credit (schulden)

Debet (bezittingen)

Vaste activa

grond 

gebouw

inventaris

Vlottende activa

voorraad goederen

debiteuren

te vorderen BTW

Liquide middelen

betaalrekening

kas

Credit (schulden)

Eigen Vermogen

Lang Vreemd Vermogen

Kort Vreemd Vermogen

Debet (bezittingen)

Vaste activa

grond 

gebouw

inventaris

Vlottende activa

voorraad goederen

debiteuren

Liquide middelen

betaalrekening

kas

Credit (schulden)

Eigen Vermogen

Lang Vreemd Vermogen

Hypothecaire Lening

Leningen>  1 jr

Kort Vreemd Vermogen

Debet (bezittingen)

Vaste activa

grond 

gebouw

inventaris

Vlottende activa

voorraad goederen

debiteuren

Liquide middelen

betaalrekening

kas

Credit (schulden)

Eigen Vermogen

Lang Vreemd Vermogen

Hypothecaire Lening

Leningen>  1 jr

Kort Vreemd Vermogen

Crediteuren

Leningen <  1 jr

te betalen BTW

Uitleg paragraaf 3

Uitleg paragraaf 3

wat is het verschil tussen een balans en resultatenrekening

Een balans bestaat uit

• bezittingen
• schulden

Een resultatenrekening bestaat uit

• kosten
• opbrengsten

0

Hoe bereken je de winst bij een resultatenrekening?

• omzet
• -inkoopwaarde
• =brutowinst
• -kosten
• =nettowinst

Maken opdracht 3 blz 109

Maken opdracht 3 blz 109

Maak gebruik van

• Omzet-inkoopwaarde = brutowinst
• brutowinst - kosten = nettowinst

bespreken opdracht 3

• Omzet                                           
• Renteopbrengst                   
• Totale opbrengsten              
• Inkoopwaarde van de omzet   
• Brutowinst                          

• € 1.540.000,-
• €          2.550,-  +
• € 1.542.550,-

•         616.000,-   -
• €    926.550,-

• Brutowinst 
• Loonkosten
• Rentekosten
• Afschrijving auto's
• Afschrijving gebouw
• Reclamekosten
• Bedrijfskosten 
• Winst                        

• €    926.550,-
• €     120.400,-
• €          7.640,-
• €        14.000,-
• €          5.000,-
• €          4.300,-
• €         12.100,-       -
• €      763.110,- 

• Omzet                                           
• Renteopbrengst                   
• Totale opbrengsten              
• Inkoopwaarde van de omzet   
• Brutowinst    
• Totale kosten   
• Winst                   

• € 1.540.000,-
• €          2.550,-  +
• € 1.542.550,-

•         616.000,-   -
• €    926.550,-
• €     163.440,-    -
• €     763.110,-

Maken opdracht 1 t/m 7