1C 8 maart (6.3)

• Wiskunde
• Voortgezet speciaal onderwijs

6.2

6.3 Volgorde van berekeningen 

Product, quotiënt, som en verschil

Bewerkingen

Volgorde van bewerkingen

Maak opdracht: 49 t/m 57 van h6

en?

Huiswerk voor dinsdag 11 maart: opdracht 49 t/m 57 van h6

Vorige les

neg x neg 

pos x pos

neg x pos

pos x neg

tegengestelde getallen 

We gaan bovenstaande nu eerst herhalen en daarna gaan we verder met paragraaf 6.2 deel 2

-12 x - 2 =

1. - 24
2. 24
3. -22
4. 22

-25 x 5 =

1. 125
2. -100
3. -20
4. -125

- 3 x - 9 =

1. 27
2. -12
3. -27
4. 12

6 : -3 =

1. 2
2. -3
3. -2
4. 3

20 x -2 =

1. -18
2. 18
3. -40
4. 22

-20 : -2 =

1. -10
2. 10
3. -20
4. 20

Bereken:
-1 + -8 = ...

Bereken:
-5 - 2 =

Bereken:
12 - -3 =

Bereken:
-2 x 3 = ...

Bereken:
-4 x -5 = ...

Bereken:
-10 : 2 =

Bereken:
-25 : -5 =

-3 x -4 =

1. 12
2. -12
3. -7
4. 7

Bereken:
-7 + 3 = ...

-3 x 4 =

1. 12
2. -12
3. -7
4. 7

-2 x 5 =

1. 10
2. -10
3. 7
4. -7

6.3 Volgorde van berekeningen 

In paragraaf 6.3 ga je 4 nieuwe begrippen leren:

Product,quotiënt, som en verschil

Som

Wanneer je 2 getallen bij elkaar opgeld , dan noem je de uitkomst de som van die 2 getallen

Som

Voor de som van twee getallen gebruik je +

De som van 2 en 3 is:

2 + 3 = 5

De som van 2 en 3 is dus 5

Wat is de som van 8 en 4?
(Alleen het antwoord invullen)

Verschil

Wanneer je 2 getallen van elkaar aftrekt, noem je de uitkomst van die 2 het verschil van 2 getallen. 

Voor het verschil van twee getallen gebruik je -

Verschil

Voor het verschil van twee getallen gebruik je -

Het verschil van 2 en 5 is:

5 - 2 = 3

Het verschil van 5 en 2 is dus 3

Wat is het verschil van 7 en 24?
(Alleen het antwoord invullen)

Product

Wanneer je 2 getallen met elkaar vermenigvuldigt dan noem je de uitkomst daarvan, het product van die 2 betalen.

Voor het product van twee getallen gebruik je ×

Product

Voor het product van twee getallen gebruik je ×

Het product van 2 en 5 is:

2 × 5 = 10 

Het product van 2 en 5 is dus 10

Wat is het product van 2 en 7?
(Alleen het antwoord invullen)

Quotiënt

Wanneer je 2 getallen door elkaar deelt noem je de uitslag daar van de quotiënt van die 2 getallen. 

Voor het quotiënt van twee getallen gebruik je ÷

Quotiënt

Voor het quotiënt van twee getallen gebruik je ×

Het quotiënt van 30 en 5 is:

30 ÷ 5 = 6 

De quotiënt van van 30 en 5 is dus 6

Wat is het quotiënt van 20 en 4?
(Alleen het antwoord invullen)

Wat is het verschil van 3 en 18?
(Alleen het antwoord invullen)

Wat is de som van 17 en 15?
(Alleen het antwoord invullen)

Wat is het quotiënt van 18 en 6?
(Alleen het antwoord invullen)

Wat is het product van 3 en 4?
(Alleen het antwoord invullen)

Volgorde van bewerkingen

We hebben het al eerder

Of rekenvolgorde gehad.

Daar gaan we nu mee verder

Volgorde van bewerkingen

Stap 1. Bereken wat tussen de haakjes staat

Stap 2. Vermenigvuldig (×) en deel (÷)

Stap 3. Doe de plus (+) en min (-) sommen

Volgorde van bewerkingen

VB: 8 × ( 5 + 1 ) =

1. Bereken wat tussen de haakjes staat

8 × ( 5 + 1 ) = 8 × (6)

2. Vermenigvuldig (×) en deel (÷)

8 × 6 = 48

3. Doe de plus (+) en min (-) sommen

Schrijf bij sommen met meerdere bewerkingen ( +, -, : , x) alle tussenstappen op.

Stel je kan 3 punten voor zo een soort opdracht krijgen, dan krijg je 1 punt voor je eindantwoord en de andere 2 voor de juiste bewerkingen.

Dus het is heel belangrijk dat je de tussenstappen opschrijft!!

Geef het antwoord op de volgende som en bereken in je schrift:
3 + 3 × 4 + 3 = ...
Schrijf in je schrift de tussenstappen op en hier alleen het eindantwoord

Geef het antwoord op de volgende som en bereken in je schrift:
25 ÷ ( 8 - 3 ) = ...
Schrijf in je schrift de tussenstappen op en hier alleen het eindantwoord

Aan de slag

Maak opdracht:

 49 t/m 57 van h6  ( boek deel 2)

Klaar? Nakijken

(nakijkboeken deel 2 liggen in de kast achter in de klas)

Snel klaar en tijd over? Opdracht E1 en E2 op blz. 28

Huiswerk voor donderdag 11 maart

Maak opdracht: 49 t/m 57 van h6 (boek deel 2)