VIa Vervolg thema 2 - spelling & grammatica vt zwakke werkwoorden

Via Vervolg
Thema 2
Eten en drinken
Spelling 
 grammatica
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Via Vervolg
Thema 2
Eten en drinken
Spelling 
 grammatica

Slide 1 - Diapositive

Thema 2
Spelling en grammatica
Verleden tijd

Slide 2 - Diapositive

Wat is de juiste STAM?
A
Verv
B
Verf
C
Verven
D
Verfde

Slide 3 - Quiz

Typ de hij-vorm van:
dammen - vinden - rennen - worden

Slide 4 - Question ouverte

Aan het einde van de les:
Kan ik zwakke werkwoorden in de verleden tijd vervoegen.
(ik, jij, hij/zij, wij, jullie, zij-vorm)

werkcompetentie: werkhouding; 'Ik ben gemotiveerd en toon een goede inzet.'

Slide 5 - Diapositive

Zwakke en Sterke werkwoorden

Slide 6 - Diapositive

VIA Vervolg 


Hoofdstuk 2
 spelling & grammatica

Slide 7 - Diapositive

Wat is de juiste STAM?
A
Loop
B
Lop
C
Lopen
D
Gelopen

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste STAM?
A
Verv
B
Verf
C
Verven
D
Verfde

Slide 9 - Quiz

Typ de hij-vorm van:
dammen - vinden - rennen - worden

Slide 10 - Question ouverte

Aan het einde van de les:
Kan ik zwakke werkwoorden in de verleden tijd vervoegen.
(ik, jij, hij/zij, wij, jullie, zij-vorm)

werkcompetentie: werkhouding; 'Ik ben gemotiveerd en toon een goede inzet.'

Slide 11 - Diapositive

Zwakke en Sterke werkwoorden

Slide 12 - Diapositive

Zwakke en Sterke werkwoorden
            ZWAK                                               STERK               
Klank verandert NIET              Klank verandert WEL
      Pakken  - Voelen                            Ruiken
      Pakte     -  Voelde                           Rook
      Gepakt  -  Gevoeld                        Geroken

Slide 13 - Diapositive

Werkwoorden verleden tijd
Zwakke werkwoorden
Zijn werkwoorden waarvan de klank in de verleden tijd hetzelfde blijft. 

Dus er komt dan -TE (N)of -DE(N) achter de STAM
-TE/-DE bij--> ik, jij, u, hij, zij
-TEN/-DEN --> wij, jullie, zij

Slide 14 - Diapositive

Vul in:
Mijn moeder ...(toveren) afgelopen Kerst een heerlijk diner op tafel

Slide 15 - Question ouverte

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 16 - Question ouverte

Zwak werkwoord in de verleden tijd
Stam + te (n)        of        Stam + de (n)

Twijfel? Gebruik dan
TaXiKoFSCHiP

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Slide 19 - Vidéo

TaXiKoFSCHiP

Slide 20 - Diapositive

Werkwoorden verleden tijd
TaXiKoFSCHiP --> MIXEN
1) Neem het hele werkwoord en haal daar EN vanaf. Niet de stam opschrijven.
2) Is de laatste letter een T, X, K, F, S, C, H, P, dan schrijf je -TE / -TEN in de verleden tijd. 
3) mix --> Ja, dan eindigt de verleden tijd op TE /TEN
mixte/mixten


Slide 21 - Diapositive

Werkwoorden verleden tijd
TaXiKoFSCHiP --> SCHAVEN
1) Neem het hele werkwoord en haal daar EN vanaf.
Niet de stam opschrijven.
2) Is de laatste letter een T, X, K, F, S, C, H, P?
3) Schav --> Nee, dan eindigt de verleden tijd op DE /DEN

schaafde / schaafden



Slide 22 - Diapositive

En nu toepassen........
Maak in je boek opdracht  9 t/m 12
Nakijken!

Klaar? Zie bord alles afmaken voor de kerstvakantie

Slide 23 - Diapositive

1. Is
BIJTEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz


2. Welke vorm in de verleden tijd is goed? (gebruik 't TaXiKoFSCHiP)
Rob [fietsen] vroeger heel graag.
A
fietstte
B
fietste
C
fietsde
D
fietsten

Slide 25 - Quiz


3. Welke vorm in de verleden tijd is goed? (gebruik 't TaXiKoFSCHiP)
Jullie [gebruiken] geen handschoenen.
A
gebruikten
B
gebruiktten
C
gebruikden
D
gebruikte

Slide 26 - Quiz


4. Welke vorm in de verleden tijd is goed? (gebruik 't TaXiKoFSCHiP)
[studeren] je vaak voor je lessen?
A
studeerte
B
studeerde
C
studeerden
D
studeerdte

Slide 27 - Quiz

5. Is
FIETSEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quiz


6. Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't TaXiKoFSCHiP)
Mijn zus [bakken] koekjes.
A
bakde
B
baktte
C
bakte
D
bakten

Slide 29 - Quiz

7. Is
VERVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 30 - Quiz

8. Welk woord is een zwak werkwoord?
A
Lopen
B
Slapen
C
Kopen
D
Poepen

Slide 31 - Quiz

Thema 2: 
Hoofdstuk afmaken


Online: Starttaal online
Thema 2 - vervoegen in de vt

Slide 32 - Diapositive

Check
Aan het einde van de les:


Kan ik zwakke werkwoorden in de verleden tijd vervoegen.
(ik, jij, hij/zij, wij, jullie, zij-vorm)

werkcompetentie: werkhouding

Slide 33 - Diapositive