Les 3.7 en 3.8 Werkwoordspelling

Planning
  1. Welkom
  2. Planning
  3. Persoonlijke brief/zakelijke brief
  4. Werkwoordspelling
  5. Opdrachten Taalblokken 
  6. Afsluiten

1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Planning
  1. Welkom
  2. Planning
  3. Persoonlijke brief/zakelijke brief
  4. Werkwoordspelling
  5. Opdrachten Taalblokken 
  6. Afsluiten

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Interpunctie = het gebruik van leestekens

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leestekens

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Samenstellingen met een tussenklank-s
Je schrijft de tussenklank-s als je die hoort in de samenstelling.
Dorp + gek = dorpsgek
Dorp + straat = dorpsstraat
Maar niet: dropsveter 

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Tussenletter in samenstellingen

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe vind je de persoonsvorm?

Twee manieren. 

Manier 1:  Maak de zin vragend. 
De persoonsvorm komt vooraan te staan. ​

Ik woon in de mooiste stad van Nederland.​
Woon ik in de mooiste stad van Nederland?






Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe vind je de persoonsvorm?
Manier 2:  Zet de zin in een andere tijd.
Het woord dat in de zin van tijd verandert is de persoonsvorm.​


Ik loop naar school​
Ik liep naar school

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de persoonsvorm?
Zij neemt de chips mee
A
neemt
B
chips

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de persoonsvorm?
Vandaag melk ik de koeien
A
vandaag
B
melk
C
ik
D
koeien

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik- vorm: meestal hele werkwoord -en:
Werkwoord | ik-vorm
dansen         -      dans
leiden            -        leid
lopen             -       loop
leven             -        leef

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vervoeg volgens schema
dansen: ik dans
                  jij danst
                  hij danst
                  wij dansen


Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

- werken
- houden
- blijven

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij .... (houden) van zijn kippen

Slide 13 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 14 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij zegt dat hij van haar ....... .
A
houd
B
houdt
C
houden

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

je en jij 
Hoe je de jij- vorm in de tegenwoordige tijd schrijft, hangt af van de plek van het werkwoord in de zin:​



> werkwoord achter ‘jij’ of ‘je’:  ik-vorm + t​
Jij loopt altijd door   |      Jij wordt later boer

> werkwoord voor ‘jij’ of ‘je’ (jij/je onderwerp):       ik-vorm 
Loop jij altijd door?  |      Word jij later boer?

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

..... (scoren) je wel eens een doelpunt?
A
scoor
B
scoort

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

....(scoren) je broer wel eens een doelpunt?
A
scoor
B
scoort

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je ..... (bieden) haar geen kans
A
bied
B
biedt

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het is koud dus ..... (kleden) je warm aan
A
kleed
B
kleedt

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

...... jij ook wel eens moe van het eeuwige gezeur van die docenten?
A
Word
B
Wordt
C
Worden

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

jij/je geen onderwerp
Soms staat ‘je’ achter de pv, maar is het ondw niet ‘je’. ​

‘Je’ wordt in dat geval gebruikt om een bezit aan te geven. Je schrijft dan de ik-vorm + t. 
> Houd jij van geitenmelk?
> Houdt jouw zus van geitenmelk?
Tip: Vervang de pv door lopen of smurfen

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

....(houden) jij meer van varkens of koeien?
A
houd
B
houdt

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

(...onthouden) jouw baas alles wat je verkeerd doet?
A
onthoud
B
onthoudt

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Maken
Extra: Taalblokken - Spelling en grammatica - 02 Spelling - Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Volgende week: Sterke en zwakke werkwoorden + voltooid deelwoord

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Zwakke en sterke werkwoorden
Voor werkwoord vervoegen in verleden tijd vraag je je 2 dingen af:
  1. Is het werkwoord sterk of zwak?
  2. Wat is de ik-vorm van het werkwoord?

Slide 27 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Er zijn geen regels voor sterke werkwoorden. Deze leer je of zoek je op in een woordenboek

Slide 28 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Zwakke werkwoorden
 Zwakke werkwoorden krijgen in de verleden tijd achter de ik-vorm de/ te in het enkelvoud en den/ ten in het meervoud. 

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

 Je kunt het T a X i K o F S C H i P gebruiken om te bepalen of een zwak werkwoord in de verleden tijd op te(n) of de(n) eindigt.
1. Neem het hele werkwoord en haal daar en vanaf.
2. Is de laatste letter een T X K F S C H P?
     Dan komt er altijd te(n) achter de ik-vorm.
Voorbeeld: bewerken > ik bewerk > wij bewerkten
3. Is de laatste letter geen T X K F S C H P?
     Dan komt er altijd de(n) achter de ik-vorm.
Voorbeeld: twitteren > ik twitter > wij twitterden

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

 Je kunt het T a X i K o F S C H i P gebruiken om te bepalen of een zwak werkwoord in de verleden tijd op te(n) of de(n) eindigt.
1. Neem het hele werkwoord en haal daar en vanaf.
2. Is de laatste letter een T X K F S C H P?
     Dan komt er altijd te(n) achter de ik-vorm.
Voorbeeld: bewerken > ik bewerk > wij bewerkten
3. Is de laatste letter geen T X K F S C H P?
     Dan komt er altijd de(n) achter de ik-vorm.
Voorbeeld: twitteren > ik twitter > wij twitterden

Slide 31 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Maken
Thema 1 hoofdstuk 3
Opdracht 8,9, 10,11,12

Slide 32 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 33 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is niet goed gespeld?

Slide 34 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is niet goed gespeld?

Slide 35 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 36 - Diapositive

Goed of fout?
Het is de tegenwoordige tijd.
Fout is natuurlijk: steund. Dit moet zijn: steunt.
(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in tegenwoordige tijd?
Hij (dansen) de tango.

Slide 37 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

(drinken) jij graag thee?
A
drink
B
drinkt

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 40 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Ik (koken) pasta.

Slide 41 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 42 - Diapositive

Goed of fout?
Het gaat hier om de voltooide tijd.
- ingepakt: goed (want je hoort de 't' in: ingepakte; of gebruik 't ex-Kofschip: de 'k' zit erin) 
- bezorgt: fout! (je hoort een 'd' in bezorgde; of kijk naar 't ex-Kofschip: daar zit de 'g' niet in.)

(Let op: 'bezorgt' is wel goed in de tegenwoordige tijd! Hij bezorgt het pakje.)

Slide 43 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 44 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Ik heb (schaatsen).

Slide 45 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 46 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat heb ik geleerd?
  • Ik weet hoe ik werkwoorden moet vervoegen in de tegenwoordige tijd.
  • Ik weet het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden.

Slide 47 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions