Maandag 23 september 4LM1V Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
Werkwoordspelling
4LM1V 23 sept
Persoonsvorm in de verleden tijd
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling
Werkwoordspelling
4LM1V 23 sept
Persoonsvorm in de verleden tijd

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Hoe vind je de persoonsvorm?

Manier 1:  Maak de zin vragend. 
De persoonsvorm komt vooraan te staan. ​

Ik woon in de mooiste stad van Nederland.​
Woon ik in de mooiste stad van Nederland?






Slide 3 - Diapositive

Hoe vind je de persoonsvorm?
Manier 2:  Zet de zin in een andere tijd.
Het woord dat in de zin van tijd verandert is de persoonsvorm.​


Ik loop naar school​
Ik liep naar school

Slide 4 - Diapositive

Welke fout maakt dit kind?

Slide 5 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm?
Zij neemt de chips mee
A
neemt
B
de chips
C
zij

Slide 6 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Vandaag melk ik de koeien
A
vandaag
B
melk
C
ik
D
de koeien

Slide 7 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Wie/wat + persoonsvorm

Ze kreeg reactie op haar brief

Wie/wat + persoonsvorm
Wie/wat kreeg?     ze
Dus 'ze' is het onderwerp

Slide 8 - Diapositive

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 9 - Quiz

Vandaag melk ik de koeien.
Onderwerp?
A
melk
B
ik
C
koeien
D
vandaag

Slide 10 - Quiz

Stam: meestal hele werkwoord -en:
Werkwoord                ik-vorm

dansen            -        dans
leiden            -        leid
lopen             -        loop
leven             -        leef

Slide 11 - Diapositive

Vervoeg volgens schema
dansen:   ik dans
          jij danst
          hij danst
          wij dansen


Slide 12 - Diapositive

- werken
- houden
- blijven

Slide 13 - Diapositive

Hij .... (houden) van zijn kippen

Slide 14 - Question ouverte

Slide 15 - Vidéo

Hij zegt dat hij van haar ....... .
A
houd
B
houdt
C
houden

Slide 16 - Quiz

 Uitzondering: je en jij 
Hoe je de jij-vorm in de tegenwoordige tijd schrijft, 
hangt af van de plek van het werkwoord in de zin:​
 

  • ‘jij’ of ‘je’ voor het werkwoord:  ik-vorm + t​
      Jij loopt altijd door   |      Jij wordt later boer

  • ‘jij’ of ‘je’ achter het werkwoord(jij/je onderwerp):   ik-vorm 
      Loop jij altijd door?  |      Word jij later boer?

Slide 17 - Diapositive

..... (scoren) je wel eens een doelpunt?
A
scoor
B
scoort

Slide 18 - Quiz

....(scoren) je broer wel eens een doelpunt?
A
scoor
B
scoort

Slide 19 - Quiz

Je ..... (bieden) haar geen kans
A
bied
B
biedt

Slide 20 - Quiz

Het is koud dus ..... (kleden) je warm aan
A
kleed
B
kleedt

Slide 21 - Quiz

...... jij ook wel eens moe van het eeuwige gezeur van die docenten?
A
Word
B
Wordt

Slide 22 - Quiz

Uitzondering...
Soms staat ‘je’ achter het werkwoord, maar is niet het hele onderwerp.​

  • ‘Je’ wordt in dat geval gebruikt om een bezit aan te geven. 
  • Je schrijft dan de ik-vorm + t. 
      Houd jij van geitenmelk?
      Houdt je zus van geitenmelk?


Tip: Vervang de pv door lopen of smurfen

Slide 23 - Diapositive

....(houden) jij meer van varkens of koeien?
A
houd
B
houdt

Slide 24 - Quiz

(...onthouden) je baas alles wat je verkeerd doet?
A
onthoud
B
onthoudt

Slide 25 - Quiz

Zelfstandig maken:
Taalverzorging
2.1
Opdracht 3 en 4

Slide 26 - Diapositive

Volgende week:
Verleden tijd:
Zwakke en sterke werkwoorden
't ex- Kofschip of 
't sexy Fokschaap

Slide 27 - Diapositive

Zwakke en sterke werkwoorden
Voor werkwoord vervoegen in verleden tijd,
 vraag je je twee dingen af:

  1. Is het werkwoord sterk of zwak?
  2. Wat is de ik-vorm van het werkwoord?

Slide 28 - Diapositive

Er zijn geen regels voor sterke werkwoorden. 
Deze leer je of zoek je op in een woordenboek

Slide 29 - Diapositive

Zwakke werkwoorden
 Zwakke werkwoorden krijgen in de verleden tijd 
achter de ik-vorm de/ te in het enkelvoud 
en den/ ten in het meervoud. 

Slide 30 - Diapositive

 Je kunt 't K o F S C H i P gebruiken om te bepalen of een zwak werkwoord in de verleden tijd op te(n) of de(n) eindigt.
1. Neem het hele werkwoord en haal daar en vanaf.
2. Is de laatste letter een T K F S C H P?
     Dan komt er altijd te(n) achter de ik-vorm.
Voorbeeld: bewerken > ik bewerk > wij bewerkten
3. Is de laatste letter geen T K F S C H P?
     Dan komt er altijd de(n) achter de ik-vorm.
Voorbeeld: twitteren > ik twitter > wij twitterden

Slide 31 - Diapositive

 Je kunt 't K o F S C H i P gebruiken om te bepalen of een zwak werkwoord in de verleden tijd op te(n) of de(n) eindigt.
1. Neem het hele werkwoord en haal daar en vanaf.
2. Is de laatste letter een T K F S C H P?
     Dan komt er altijd te(n) achter de ik-vorm.
Voorbeeld: bewerken > ik bewerk > wij bewerkten
3. Is de laatste letter geen T K F S C H P?
     Dan komt er altijd de(n) achter de ik-vorm.
Voorbeeld: twitteren > ik twitter > wij twitterden

Slide 32 - Diapositive

Wat heb ik geleerd?
  • Ik weet hoe ik werkwoorden moet vervoegen in de tegenwoordige tijd.
  • Ik weet het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden.

Slide 33 - Diapositive