V4 Modalverben Präteritum

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Die Bedeutung der Modalverben

Dürfen = mogen / toestemming hebben

Können = kunnen / in staat zijn tot

Mögen = houden van /  lusten / aardig vinden

Müssen = moeten (noodzaak vanuit jezelf)

Sollen = moeten (bevel van een ander)

Wollen = willen

(Wissen = weten)

                                    De klas moet maar snel wegwezen

Modalverben: Präteritum (=verleden tijd) 

Regel: 

- Geen Umlaut!

- Stam + t + uitgang

Uitgangen:

Regelmatig! (net zoals machen)

Let op: géén Umlaut!

Ergänze Modalverb Präteritum:
Früher ... (können) man nicht immer und überall angerufen werden.

Ergänze Modalverb Präteritum:
Ich ... (dürfen) das Handy meiner Mutter nicht verwenden.

Ergänze Modalverb Präteritum:
Man ... (müssen) auch nicht für jeden erreichbar sein.

Ergänze Modalverb Präteritum:
Wir ... (wollen) uns das Handy umtasuchen.

Ergänze Modalverb Präteritum:
Ihr ... (wissen) schon am zweiten Tag meinen Name.

Ergänze Modalverb Präteritum:
Ihr ... (wissen) schon am zweiten Tag meine Name.

Waar moet je opletten bij het vervoegen van de Modalverben im Präteritum (v.t)?

Ik ken de modale hulpwerkwoorden (Modalverben) en kan deze in een zin toepassen.
Eens/ oneens?

0100