Stoffen en Bindingen - Les 3

Planning komende lessen
Nog maar 2 lessen tot toetsweek...

Les:
  1. Koolstofchemie (H3)
  2. Chemisch rekenen (H5)
  3. Stoffen en Bindingen (H2 + H6)
  4. Aanbod naar aanvraag (H1 t/m H7 + oefententamen)
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Planning komende lessen
Nog maar 2 lessen tot toetsweek...

Les:
  1. Koolstofchemie (H3)
  2. Chemisch rekenen (H5)
  3. Stoffen en Bindingen (H2 + H6)
  4. Aanbod naar aanvraag (H1 t/m H7 + oefententamen)

Slide 1 - Diapositive

Meedoen met de les / uitleg

  • Gezamelijk door hoofdstuk lopen
  • Tussendoor opdrachten maken 
  • Vragen stellen
Zelfstandig aan het werk

  • Zelfstandig met hoofdstuk bezig gaan (samenvatten, filmpjes bekijken)
  • Zelfstandig opdrachten maken
  • Vragen stellen ná de uitleg

Slide 2 - Diapositive

Planning
  • Herhaling H6 (d.m.v. vragen)

  • Tijd voor vragen

  • Aan de slag

Slide 3 - Diapositive

Atoommodel (van Bohr)

Slide 4 - Diapositive

Soorten stoffen
  • Zie periodiek systeem...

  • Metalen (links)
  • Niet metalen (rechts)

  • Zouten 
  • => Metaal + niet metaal-ion

Slide 5 - Diapositive

Soorten stoffen
Cu = koperatoom = metaal-atoom
de stof koper is dus een metaal

CuO = koperatoom + zuurstofatoom =
metaal-atoom + niet-metaalatoom 
de stof koperoxide is dus een zout

H2O = waterstofatomen + zuurstofatoom = allebei niet-metaalatomen
de stof water is dus een moleculaire stof

Slide 6 - Diapositive

Soorten stoffen
Stroomgeleiding:

Slide 7 - Diapositive

Soorten stoffen
Stroomgeleiding:
  • vast: - vloeibaar: -
  • vast: + vloeibaar: +
  • vast: - vloeibaar: +

Slide 8 - Diapositive

Geef de naam en het type binding van elke groep stoffen
metalen
metaalbinding
moleculaire stof
zouten
atoombinding
vanderWaalsbinding
ionbinding

Slide 9 - Question de remorquage

Bindingstypes

Slide 10 - Diapositive

Zouten
  • Een zout bestaat uit positieve en negatieve ionen. 
  • Deze ionen samen vormen een ionrooster. 

  • De bindingen tussen de ionen heten ionbindingen. 
  • Een ionbinding is een zeer sterke binding.

Slide 11 - Diapositive

Zouten (hydraten)
  • Ionen in een ionrooster zitten op een bepaalde afstand van elkaar.
  • Er zit dus ruimte in het ionrooster ofwel: kristalrooster.
  • Soms zit daar water in: kristalwater.


  • Deze zouten worden  hydraten genoemd.

  • CaPO4 . 2H2O
  • Naam zout + aantal hydraten: calciumfosfaatdihydraat 

Slide 12 - Diapositive

Metalen
  • Metalen hebben een metaalbinding
  • => de aantrekking tussen de losse elektronen + atoomresten

  • De vrije elektronen zorgen ervoor dat metalen (s) stroom geleiden
  • Metalen (l) zorgen de metaalionen  én de vrije elektronen voor geleiding

  • Deze binding is vrij sterk 
  • => Daarom hebben de metalen een hoog smeltpunt.

Slide 13 - Diapositive

Moleculaire stoffen
  • Molecuaire stoffen hebben atoombindingen
  • =>binding IN het molecuul
  • => delen van elektronenpaar

  • Elektronen zitten 'vast' (worden door atomen gedeelt)
  • Geleiden géén stroom...

Slide 14 - Diapositive

Covalente binding
Tussen atomen 

  • Atomen trekken even hard aan elektronen
  • Elektronen paar bevindt zich in het midden
Polair covalente binding
Alleen tussen H - O & H - N

  • Ene atoom trekt harder aan de elektronen
  • Elektronen bevinden zich dichter naar 1 atoomsoort

Slide 15 - Diapositive

Moleculaire stoffen






Molecuulbinding tussen moleculen
  • Vanderwaalsbinding
  • Waterstofbruggen (O-H & N-H)

Slide 16 - Diapositive

Oefenvragen!!

Slide 17 - Diapositive

Protonen zijn bouwsteentjes van een atoom. Waar zitten ze? En wat is de lading van een proton?
A
In de kern, negatieve lading
B
in de kern, positieve lading
C
in de wolk, negatieve lading
D
in de kern, geen lading

Slide 18 - Quiz

Hoeveel protonen heeft natrium?
A
11
B
23
C
12
D
34

Slide 19 - Quiz

Als er een neutron bij komt dan
A
Wordt het atoom nummer hoger
B
Wordt het atoomnummer lager
C
Wordt het massagetal hoger
D
Wordt het massagetal lager

Slide 20 - Quiz

Hoeveel neutronen heeft dit atoom?
A
3
B
7
C
10
D
4

Slide 21 - Quiz

Bij welke groep stoffen spreken we van polaire of apolaire atoombindingen?
A
Zouten
B
Moleculaire stoffen
C
Metalen
D
Edelgassen

Slide 22 - Quiz

De atoombinding tussen een Cl en een H atoom (HCl) is polair, want:
A
Het H atoom heeft zijn elektronen afgestaan aan het Cl atoom
B
Beide zijn + geladen, want ze hebben e- in de binding zitten
C
Het Cl atoom trekt harder aan elektronen dan H

Slide 23 - Quiz

Is HCl dan ook een dipool-molecuul?
A
Nee, dat heeft hier niets mee te maken
B
Ja, want er is nu een + en een - kant.

Slide 24 - Quiz

Heeft
polaire bindingen?
CO2
A
Ja, 2 polaire bindingen
B
Ja, 4 polaire bindingen
C
Geen

Slide 25 - Quiz

Is
dan ook een dipool?
CO2
A
Ja, want de stof is polair
B
Nee, want het dipool-moment is gelijk aan 0.
C
Geen idee...

Slide 26 - Quiz

Een stof die uit dipool-moleculen bestaat noemen we:
A
Polair
B
Apolair
C
Dipool-Dipool interactie
D
Geen specifieke naam

Slide 27 - Quiz

Hoeveel gemeenschappelijk elektronen zijn er in een water molecuul?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 28 - Quiz

Welke bindingstype(n) wordt/worden verbroken als vloeibaar broom,
verdampt?
Br2(l)
A
Covalente binding
B
Covalente binding en VanderWaalsbinding
C
VanderWaalsbinding
D
Geen binding

Slide 29 - Quiz

Welke binding wordt verbroken wanneer je vast koperbromide oplost in water?
A
VanderWaalsbinding
B
Atoombinding
C
Metaalbinding
D
Ionbinding

Slide 30 - Quiz

Waterstofbruggen ontstaan bij moleculen met een ... groep
A
OH en CN
B
NH en CH
C
CH en OH
D
OH en NH

Slide 31 - Quiz

In welke afbeelding
is de waterstofbrug
op de juiste manier getekend?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 32 - Quiz

In welke van de volgende stoffen komen tussen de moleculen waterstofbruggen voor?
A
CH3OH
B
CH3Cl
C
CH3NH2
D
N2

Slide 33 - Quiz

Rangschrik de volgende stoffen op kookpunt:
(slepen)
Kaliumoxide
Chloor
Butaan-1-ol
Butaan

Slide 34 - Question de remorquage

Hoe noem je een vast zout waar water in de kristalstuctuur zit?
A
Waterig zout
B
Hydriet
C
Hydraat
D
Hydratatie

Slide 35 - Quiz

Wat is de juiste notatie van een hydraat?
A
Cu2+(aq)+Cl(aq)
B
NaCl(aq)+H2O(l)
C
BaBr(s)+H2O(l)
D
Ca3Si2O7H2O(s)

Slide 36 - Quiz


Welke hydratatie zie je hiernaast?
A
Hydratatie van een positief ion
B
Hydratatie van een negatief ion

Slide 37 - Quiz

Een zeepmolecuul bestaat uit:
A
Een polaire kop en apolaire staart
B
Een apolaire kop en een polaire staart

Slide 38 - Quiz

Wat snap je nog niet?
Wat wil je nog een keer uitlegt hebben?

Slide 39 - Question ouverte

Tijd voor vragen
  • Zijn er specifieke vragen?

Slide 40 - Diapositive